9. Strafmotivering
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 impliciet primair en 2 primair tenlastegelegde, ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van het onder 4 tenlastegelegde en terzake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren (met aftrek van voorarrest) en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis, alsmede tot betaling van schade geleden door de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven. Ook is een schadevergoedings-maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 impliciet primair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot betaling van de schade geleden door de benadeelde partij. Tevens is oplegging van een schadevergoedingsmaatregel gevorderd, bij niet betaling te vervangen door zes maanden hechtenis en teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte c.q. de moeder van het slachtoffer.
De advocaat-generaal heeft hierbij aangetekend, dat deze eis ook geldt voor het geval terzake van het onder 1 tenlastegelegde tot een bewezenverklaring van doodslag in plaats van moord wordt gekomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Met betrekking tot de leeftijd van de verdachte is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten ten minste 18 jaar is geweest, zodat het hof het meerderjarigen-strafrecht zal toepassen. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank op dit punt en neemt die uit het te vernietigen vonnis over; zij moeten hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.
De verdachte heeft een vierjarig meisje rond het middernachtelijk uur meegevoerd uit de woning van haar moeder, die, naar hij wist, op dat moment niet thuis was. De toegang tot de woning heeft hij zich verschaft door middel van braak. Het meisje heeft hij meegenomen naar een nabijgelegen park en haar (daar) seksueel misbruikt en gedood. Haar lichaam is de volgende morgen levenloos in het water van een sloot aangetroffen.
De verdachte, die ongeveer twee maanden voorafgaande aan deze feiten, in het kader van een gezinshereniging in Nederland was gearriveerd, woonde in hetzelfde flatgebouw als het meisje, maar was verder geen bekende van haar of haar moeder.
Deze gruweldaden hebben een jong, weerloos kind het leven gekost en haar familie onherstelbaar leed toegebracht, terwijl de rechtsorde er ernstig door is geschokt.
Zoals hiervoor is overwogen, kunnen de feiten de verdachte, die de feiten ontkent, volledig worden toegerekend.
Als strafmodaliteit komt dan ook slechts een gevangenisstraf in aanmerking en wel een van zeer lange duur. De ernst van de feiten, de generale preventie en de bestrijding van onrustgevoelens in de maatschappij maken oplegging van een gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal geëist maar aanmerkelijk hoger dan door de rechtbank is opgelegd -ook in aanmerking genomen de bewezenverklaring door het hof van feit 4- passend en geboden. Voor matiging op grond van persoonlijke omstandigheden van de verdachte of om andere redenen bestaat geen aanleiding.
In dit verband zij nog opgemerkt dat de stelling van de raadsman, dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om aanvullende vragen op te geven naar aanleiding van een bespreking op 2 maart 1999 in het Gerechtelijk Laboratorium, feitelijk onjuist is en reeds daarom niet noopt tot enigerlei strafkorting; tot het stellen van aanvullende vragen aan deskundigen is ook bij gelegenheid van de behandeling in hoger beroep voldoende ruimte geboden.