GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 3 augustus 1999 in de strafzaak tegen
verdachte B,
geboren op),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Y te Z”
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 15 april 1999, 16 april 1999, 23 april 1999 en 20 juli 1999 en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 17 januari 2000, 7 februari 2000, 13 maart 2000, 14 maart 2000 en 15 maart 2000.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2000 op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
3. Verzoek tot het horen van de A.J de Groot als getuige-deskundige
3.1
Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2000 heeft de raadsman van de verdachte het hof verzocht de oproeping te bevelen van de getuige-deskundige A.J. de Groot, in verband met het vaststellen van het gedrag dat de verdachte van zijn broer kon verwachten.
3.2
Het hof wijst dit verzoek af en overweegt daarbij als volgt.
3.3
Het PBC rapport betreffende de verdachte d.d. 12 juli 1999, welk rapport mede is opgemaakt en ondertekend door genoemde A.J. de Groot houdt onder meer in dat het niet mogelijk is (meer) expliciete uitspraken te doen over de interactie tussen de verdachte en zijn medeverdachten.
3.4
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 juli 1999 is A.J. de Groot als deskundige gehoord. Hij heeft toen de vragen van de raadsman betreffende onder meer het onder 3.1 genoemde punt beantwoord en is -zakelijk weergegeven- gebleven bij de inhoud van het PBC rapport betreffende de verdachte.
3.5
Ter zitting in hoger beroep heeft de raadsman niet aangegeven andere vragen aan de A.J. de Groot te willen stellen dan hij in eerste aanleg reeds had gesteld.
3.6
Gelet op het bovenstaande wijst het hof het verzoek tot het horen van A.J. de Groot als getuige-deskundige af, omdat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor de verdachte niet in zijn verdediging noch het OM in zijn vervolging wordt geschaad.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
6.1
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
6.2
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
6.3
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezen-ver-klaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Toelichting op de bewezenverklaring en verwerping van weren
8.1
Uit de bewijsmiddelen volgt in de eerste plaats dat de broer van verdachte heeft geschoten op de portier die hij aan de andere kant van de buitendeur van Muziekcafé zag, en dat 3 meisjes door een aantal van die schoten zijn getroffen.
8.2
Deze broer van verdachte heeft op 18 februari 1999 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op de zolder van Café x het pistool van de verdachte heeft afgepakt, omdat hij bang was voor de consequenties indien zijn broer het pistool bij zich zou houden. Het hof hecht aan die verklaring geloof en komt op grond daarvan tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat de broer van verdachte de schoten met voorbedachte raad heeft afgevuurd.
8.3
Dadelijk nadat zijn broer, op de zolder van Café x, hem, verdachte, het pistool heeft afgenomen, is verdachte naar beneden gestormd en richting Muziekcafé getogen, daarbij gevolgd door zijn broer en diens zwager. Enige minuten daarna zijn verdachte, zijn broer en diens zwager bij de buitendeur van Muziekcafé aangekomen met het vaste voornemen Muziekcafé binnen te gaan. Gelet op deze korte tijdspanne heeft verdachte er van moeten uitgaan dat de broer van verdachte het pistool nog bij zich had toen verdachte, zijn broer en diens zwager bij Muziekcafé aankwamen en daar (weer) naar binnen wilden.
8.4
Ter uitvoering van het plan Muziekcafé (weer) binnen te komen hebben verdachte, zijn broer en diens zwager tezamen heftig verbaal en lichamelijk geweld ontwikkeld, hoewel zij bemerkten dat de portiers die zij aan de andere kant van de buitendeur van Muziekcafé wisten, hen de toegang beletten, en die portiers uitgedaagd hen binnen te laten. Door aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn broer hun gemeenschappelijk verlangen Muziekcafé binnen te komen kracht zou bij zetten door te schieten op de portier die deze door het ruitje in de deur van Muziekcafé zag. Voorts heeft verdachte zich tijdens voornoemd aan het schieten voorafgaand geweld op geen enkele wijze van dat geweld gedistantieerd, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is geweest.
8.5
Gelet op het voorgaande heeft verdachte te gelden als mededader van het afvuren van de kogels door de broer van de verdachte.
8.6
Kort voordat de broer van verdachte de schoten loste, waren verdachte, zijn broer en diens zwager uit Muziekcafé gezet. Op dat moment was het druk in Muziekcafé en het was dus - mede gelet op het tijdstip - te verwachten dat zich achter de buitendeur ook andere personen zouden kunnen bevinden dan een of meer portiers. Daardoor hebben verdachte en zijn broer willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat de afgevuurde schoten die andere personen zouden kunnen raken en dat die andere personen daarbij gedood zouden kunnen worden. Verdachte en zijn broer hebben in die zin hun opzet gericht op het van het leven beroven van de hierboven in de onder 1., 2. en 3. bewezenverklaarde feiten genoemde slachtoffers.
8.7
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van de onder 1., 2. en 3 bewezenverklaarde feiten moet worden vrijgesproken (a) omdat hij niet wist dat zijn broer het pistool vanuit Café x naar Muziekcafé had meegenomen en (b) omdat verdachte - gezien de karakterstructuur van zijn broer - niet behoefde te verwachten dat deze in staat zou zijn vuurwapengeweld te gebruiken.
De eerste stelling vindt haar weerlegging in het hiervoor, onder 8.3, overwogene.
Wat de tweede stelling betreft: Prof. Van Leeuwen heeft ter terechtzitting van het hof, als deskundige gehoord, verklaard dat de broer van verdachte weliswaar zachtmoedig van aard is, doch - indien hij "op zijn tenen loopt" - zeer wel tot gewelddadigheid in staat is. Gewelddadigheid had de broer van verdachte die avond al eerder vertoond. Op grond daarvan had verdachte moeten rekening houden met de aanmerkelijke kans dat zijn broer zich bij de uitvoering van het gezamenlijk plan Muziekcafé (weer) binnen te komen gewelddadig zou betonen en de schoten zou afvuren die hij heeft afgevuurd. Op grond van dit een en ander faalt ook stelling (b).
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 subsidiair en
2 subsidiair: Medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd.
3 subsidiair: Medeplegen van poging tot doodslag.
4: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
10. Strafbaarheid van de verdachte
10.1
Blijkens een rapport van T.A. Wouters, psychiater en A.J. de Groot, psycholoog bij het Pieter Baan Centrum, psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniscentrum te Utrecht, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, d.d. 12 juli 1999, is bij de verdachte een persoonlijkheids-stoornis vastgesteld doch kan geen uitspraak worden gedaan over de relatie tussen aan de verdachte tenlastegelegde feiten en die persoonlijkheidsstoornis.
10.2
Naar het oordeel van het hof is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
11.1
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van voorarrest, en tot betaling van de schade geleden door de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de arrondissementsrechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Dordrecht d.d. 25 mei 1998, parketnummer 1108310997, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
11.2
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde, het primair tenlastegelegde ingeval van het onder 1 , 2 en 3 tenlastegelegde, in alle gevallen terzake van medeplegen, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft hij verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen kleding en onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen wapens gevorderd, alsmede de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Dordrecht d.d. 25 mei 1998, parketnummer 1108310997, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
11.3
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
11.4
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander tweemaal schuldig gemaakt aan doodslag en eenmaal aan poging tot doodslag. Voorts heeft de verdachte samen met een ander een vuurwapen met munitie voorhanden gehad.
Nadat de verdachte, zijn broer en diens zwager na onenigheid in een uitgaansgelegenheid, te weten muziekcafé "Muziekcafé", buiten de deur waren gezet, zijn zij korte tijd later teruggekeerd en heeft de broer van de verdachte met een pistool meerdere schoten gelost op een deur van dit muziekcafé, hetgeen een verwoestende uitwerking had. Twee jonge meisjes, zijn door de kogels om het leven gekomen. Een derde meisje is gewond geraakt en heeft tengevolge hiervan, blijkens een brief van Buro Slachtofferhulp d.d. 10 maart 2000, nog steeds psychische en lichamelijke klachten.
11.5
Het hof rekent de verdachte aan dat mede door zijn toedoen twee meisjes om het leven zijn gekomen en een derde meisje gewond is geraakt, welke drie slachtoffers niets te maken hadden met de voorafgaande caféruzie. Een ernstiger vorm van zinloos geweld is welhaast ondenkbaar en de rechtsorde is dan ook ernstig geschokt door dit schietincident en de fatale gevolgen daarvan.
11.6
Het onderhavige schietincident onderstreept voorts de noodzaak dat krachtig dient te worden opgetreden tegen het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
11.7
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict en overtreding van de Wet wapens en munitie en dat de verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten nog in de proeftijd liep van die veroordeling, hetgeen hem er kennelijk niet heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
11.8
Het hof is derhalve van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
11.9
Het hof is van oordeel dat daarnaast nog een schadevergoedingsmaatregel geboden is.
12.1
Ten aanzien van de -blijkens de kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 11 februari 1999, nummer PL1820/99-003915- aan de verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een zwarte jas, een witte broek en een bruine sweater (merk Levi), behoort
te worden beslist als hierna zal worden aangegeven.
13. Vordering tot schadevergoeding en schadevergoedingsmaatregel
13.1
A. B, wonende aan de, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft in eerste aanleg een vordering ingediend tot vergoeding van -tengevolge van het onder 3 primair tot en met 3 meer subsidiair tenlastegelegde feit- geleden schade tot een bedrag van fl.1.943,00. De arrondissementsrechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van fl.1.423,00 en heeft de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gesteld. De vordering van de benadeelde duurt derhalve van rechtswege voort tot een bedrag van fl.1.423,00.
13.2
De verdachte heeft de hoogte van de vordering niet betwist.
De benadeelde partij heeft in voldoende mate aangetoond dat door deze tot een bedrag van fl.1.423,00 schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 3 subsidiair bewe-zen-verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot een bedrag van fl.1.423,00 worden toegewezen, zulks onder de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening aan de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Tenslotte dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
13.3
Zoals reeds tot uitdrukking gebracht zal daarnaast een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. De verdachte zal worden verplicht een bedrag van fl.711,50. te weten de helft van de toe te wijzen vordering, te betalen aan de Staat.
14. Tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling
14.1
Bij vonnis van 25 mei 1998 heeft de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Dordrecht, parketnummer 1108310997, de verdachte terzake van "Openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen of goederen" en "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met een proeftijd van twee jaren onder de voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
14.2
Deze proeftijd liep nog ten tijde van het begaan van de bewe-zen-verklaarde feiten.
14.3
Het hof is van oordeel dat de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf gegrond is, nu uit de overige inhoud van dit arrest blijkt dat de verdachte de genoemde voorwaarde niet heeft nageleefd.
Het zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet--ten-uitvoergelegde gevangenisstraf voor de duur van zes weken gelasten.
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h (oud), 14i (oud), 14j, 24c, 36f (oud), 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de aan hem toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een zwarte jas, een witte broek en een bruine sweater (merk Levi).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij A. B tot een bedrag van fl.1.423,00 (DUIZEND VIERHONDERD DRIEËNTWINTIG GULDEN EN NUL CENT) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, zulks onder de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening aan de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van
fl.711,50 (ZEVENHONDERD ELF GULDEN EN VIJFTIG CENT) ten behoeve van het slachtoffer A.B, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van VEERTIEN (14) DAGEN.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke voldoening aan de, aan de verdachte opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag van fl.711,50 ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij met een zelfde bedrag doet verminderen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag van fl.711,50 aan de benadeelde partij door de verdachte de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat tot een zelfde bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling door de medeverdachte van méér dan fl.711,50 aan de benadeelde partij, de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat voor dat meerdere doet vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Dordrecht d.d. 25 mei 1998, parketnummer 1108310997, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van ZES (6) WEKEN.
Dit arrest is gewezen door
mrs. Michiels van Kessenich-Hoogendam, Hamaker en Wurzer,
in bijzijn van de griffier mr. Van der Putten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof
van 29 maart 2000.