ECLI:NL:GHSGR:1999:AK3836
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.J.J. Vonk
- M.J.M.S. den Haan-van Balkom
- Rechtspraak.nl
Smartengeld als vergoeding voor immateriële schade in het kader van beëindiging dienstverband
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 november 1999 uitspraak gedaan over de vraag of een smartengeldvergoeding van ƒ 25.000 moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. De belanghebbende, na een dienstverband van 33 jaar, had met zijn werkgever afgesproken dat hij een schadeloosstelling zou ontvangen bij beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Deze overeenkomst omvatte ook een smartengeldvergoeding, die niet in de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter was opgenomen. De belanghebbende stelde dat deze vergoeding was bedoeld ter compensatie van immateriële schade door aantasting van zijn eer en goede naam, terwijl de Inspecteur van de Belastingdienst betoogde dat het smartengeld als loon uit dienstbetrekking moest worden aangemerkt.
Het Hof oordeelde dat de smartengeldvergoeding niet als loon uit dienstbetrekking kon worden aangemerkt, omdat deze was toegekend ter compensatie van geleden schade aan de eer en goede naam van de belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de vergoeding niet zozeer haar grond vond in de dienstbetrekking, maar in de omstandigheden rondom de beëindiging van het dienstverband. De werkgever had in een brief aan de belanghebbende erkend dat er onvolkomenheden waren en had excuses aangeboden, wat de claim van de belanghebbende versterkte. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en stelde de aanslag vast op een belastbaar inkomen van ƒ 109.597, waarbij het griffierecht van ƒ 80 aan de belanghebbende werd vergoed.
De uitspraak benadrukt het onderscheid tussen vergoedingen voor immateriële schade en loon uit dienstbetrekking, en bevestigt dat smartengeld, onder bepaalde omstandigheden, niet als belastbaar inkomen kan worden aangemerkt.