ECLI:NL:GHSGR:1999:AE9840

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 oktober 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R9900610
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Boer
  • G. Gerritzen
  • K. Kiers-Becking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsanering en kwade trouw bij het aangaan van schulden

In deze zaak heeft appellant X. hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Rotterdam, die op 15 september 1999 zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had afgewezen. X. stelde dat hij niet te kwader trouw was bij het aangaan van zijn schulden. Hij had tijdens zijn studie een aanzienlijke schuld opgebouwd bij de Informatie Beheer Groep en had een studentenkrediet bij ABN AMRO. Na zijn studie werd hem de mogelijkheid geboden om zijn lening om te zetten in een continue-krediet, dat hij deels gebruikte voor het aflossen van zijn schulden, maar ook voor persoonlijke uitgaven. X. erkende dat een klein deel van het krediet voor vakantie was gebruikt. Zijn financiële problemen ontstonden pas na een ontslag tijdens ziekte, wat leidde tot problemen met de aflossing van het krediet. X. voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met het feit dat een substantieel deel van zijn schulden ook aan zijn partner, mevrouw Y., toebehoorde, die hoofdelijk aansprakelijk was. De rechtbank had het verzoek van mevrouw Y. om toepassing van de schuldsaneringsregeling wel gehonoreerd. Het hof oordeelde dat X. bij het aangaan van zijn schulden niet te kwader trouw was geweest, en vernietigde het vonnis van de rechtbank. Het hof sprak de toepassing van de schuldsanering uit en verwees de zaak naar de rechtbank te Rotterdam voor uitvoering van de regeling.

Uitspraak

Het gerechtshof te 's-Gravenhage,
tweede civiele kamer,
heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
X.
wonende te P.,
appellant,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
Het geding
Bij verzoekschrift van 22 september 1999 heeft X. hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Rotterdam van 15 september 1999, waarbij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Bij voormeld verzoekschrift heeft X. het hof verzocht de beslissing waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 1999, waarbij X. is verschenen, bijgestaan door mr. R. Slotboom, advocaat te Rotterdam.
Beoordeling van het hoger beroep
1. X. stelt dat de rechtbank zijn verzoek ten onrechte heeft afgewezen op grond van het oordeel dat het handelen en nalaten van X. ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden als roekeloos en derhalve niet te goeder trouw moet worden bestempeld. X. voert daartoe aan dat hij tijdens zijn studie een substantiële schuld heeft opgebouwd bij de Informatie Beheer Groep; tevens had hij in die periode een studentenkrediet van ABN AMRO en bestond er een schuld aan de RABO-bank. Na af loop van de studie bood de ABN AMRO hem de mogelijkheid de lening om te zetten in een continue-krediet. Dit continue-krediet is gebruikt ter gedeeltelijke aflossing van voormelde tijdens de studie ontstane schulden, het verstrekken van materiële steun aan zijn ex-echtgenote, het kopen van huisraad en het bekostigen van een vervolgstudie. X.erkent dat een klein deel van het krediet is gebruikt om op vakantie te gaan. De rente en aflossing verbonden aan het krediet werden vervolgens uit de inkomsten van X. als kleuterleider betaald. Eerst nadat X. geconfronteerd werd met een ontslag tijdens ziekte en er dientengevolge haperingen ontstonden in de maandelijkse inkomsten, zijn problemen ontstaan met betrekking tot aflossing van het continuekrediet.
Voorts voert X. aan dat de rechtbank mogelijk onvoldoende belang gehecht heeft aan het feit dat een substantieel deel van de schulden behoort tot de schulden terzake waarvan zowel X. als zijn partner, mevrouw Y. ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het verzoek van mevrouw Y. om toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken is door de rechtbank gehonoreerd. X. stelt dat als gevolg hiervan en het feit dat zijn verzoek is afgewezen een goede afwikkeling van de schuldsanering van mevrouw Y. niet goed mogelijk zal zijn.
2. Gelet op de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is het hof anders dan de rechtbank dienaangaande heeft geoordeeld van oordeel dat X. bij het aangaan van zijn schulden niet te kwader trouw is geweest. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de inkomenssituatie van X. ten tijde van het omzetten van de lening van de ABN AMRO in een continue-krediet op zichzelf het doen van uitgaven toeliet, doch dat de aflossing van de daaruit voortvloeiende schulden, waartoe X. diverse pogingen heeft ondernomen, is gestagneerd ten gevolge van ziekte en ontslag.
3. Gelet op het voorstaande behoeft de grief dat de rechtbank mogelijk onvoldoende belang heeft gehecht aan het feit dat een substantieel deel van de schulden behoren tot de schulden van zijn partner, geen bespreking.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 15 september 1999;
en opnieuw rechtdoende:
spreekt de toepassing van de schuldsanering uit;
verwijst de zaak naar de rechtbank te Rotterdam ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Boer, Gerritzen en Kiers-Becking uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.