GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE,
derde meervoudige belastingkamer.
25 november 1998
nummer BK-96/02714
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van de directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de gemeente Rot-terdam (hierna aan te duiden als: de directeur) betreffende na te noemen aanslag.
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, een aanslag op-gelegd in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Rotterdam naar een heffingsmaatstaf van f 49.000.000.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak verminderd in dier voege dat hij nader is berekend naar een heffingsmaatstaf van f 48.000.000.
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De directeur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingezonden, waarop de directeur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 30 september 1998, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende A, belastingadviseur te Q, die tot zijn bijstand was vergezeld van B, C en D, alsmede E, F en G als gemachtigden van de directeur.
2.4. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn voorts door belanghebbende, alsook door de directeur stukken overgelegd, zulks zonder bezwaar van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Voornoemde stukken, waarvan de inhoud eveneens als hier ingelast moet worden aangemerkt, zijn door de griffier gekenmerkt productie belanghebbende nrs. 1 tot en met 4, onderscheidenlijk productie gemeente nrs. I en II.
2.5. Belanghebbende heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot haar gericht verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde bij een brief, gedagtekend 7 oktober 1998, nog enkele gegevens van feitelijke aard ingezonden. Partijen hebben ter zitting bij voorbaat verklaard naar aanleiding van deze brief geen nadere schriftelijke of een nieuwe mondelinge behandeling van hun zaak te verlangen.
3.1. De raad van de gemeente Rotterdam heeft in zijn openbare vergadering van 28 november 1991 vastgesteld een "Verordening onroerendgoedbelastingen 1992" (hierna te noemen: de Verordening), welke is goedgekeurd bij koninklijk besluit van 21 januari 1992, nr. 92.000665.
3.2. Een afdruk van de tekst dezer Verordening behoort tot de stukken van het geding.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. Op 1 januari 1992 had belanghebbende het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en het gebruik van het belastingobject aan de a-straat 1 te Z.
4.2. Op het aldaar aanwezige fabriekscomplex houdt belanghebbende zich bezig met de productie van hoogovencement. In een daarvoor bestemd gebouw, dat in beton is opgetrokken en dat deel uitmaakt van het complex, beschikt zij -voor haar productie over twee cementmolens. Deze molens hebben een lengte van elf respectievelijk veertien meter en een doorsnede van vijf tot zes meter. Zij zijn speciaal gefundeerd en "lopen" op lagers die op een betonnen sokkel staan, waaraan zij met bouten zijn bevestigd. De molens zijn elk voorzien van vier smeerpompen, danularingen, een aandrijfas en elektrische aandrijfmotoren. In het gebouw bevindt zich tevens een zogenoemde Sepax afscheider met uitlopen, kanalen en aandrijving (hierna: de Sepax). De Sepax is een trechter die boven de grond hangt in een stellage van staal en beton. De stellage is gefundeerd op betonnen sokkels. De Sepax is indertijd in onderdelen aangevoerd en ter plaatse in elkaar gezet met behulp van bouten. De functie van de Sepax is het scheiden van grof en fijn cement.
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. In geschil is de waarde in het economische verkeer van het belastingobject op de waardepeildatum 1 januari 1990. Na wijziging van de standpunten van partijen ter zitting spitst het geschil zich uiteindelijk nog toe op het antwoord op de vraag of de cementmolens met aandrijving en de Sepax dienen te worden aangemerkt als werktuigen in de zin van artikel 5, onderdeel a, van het Besluit gemeentelijke onroerendezaakbelastingen (hierna: het Besluit), welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de directeur ontkennend wordt beant-woord. Tussen partijen is niet in geschil dat bij bevestigende beantwoording de heffingsmaatstaf moet worden verminderd tot f 41.161.220. Voor het geval dat het Hof van oor-deel zou zijn dat de werktuigenvrijstelling niet op de cementmolens met aandrijving en de Sepax van toepassing is, heeft belanghebbende subsidiair aangevoerd dat onderdelen van die apparatuur wel onder die vrijstelling vallen. De directeur heeft deze stelling betwist onder meer door aan te voeren dat belanghebbende niet duidelijk heeft gemaakt op welke onderdelen zij doelt en dat voormelde bepaling van het Besluit geen aanwijzing bevat dat onderdelen van een werktuig dat zelf niet onder de werktuigenvrijstelling valt wel daaronder kunnen worden gebracht.
5.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota's. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
5.3. Behoudens dat zij haar aanvankelijke primaire stelling en haar bewijsaanbiedingen ter zitting heeft ingetrokken, heeft belanghebbende aldaar voorts nog het volgende aangevoerd.
De cementmolens met aandrijving bestaan uit drie aparte onderdelen: een rompgedeelte, een tandwielkast en een elektromotor. Die onderdelen zijn aangeleverd door verschillende leveran-ciers. Bij verwijdering kan het apparaat in deze drie delen worden gedemonteerd. Het rompgedeelte kan worden verwijderd via het platte dak van het gebouw. De andere onderdelen kunnen worden verwijderd via de deuren aan de zijkant van het gebouw. De Sepax kan in meer onderdelen worden gedemonteerd, maar kan ook in zijn geheel via het dak uit de fabriekshal worden afgevoerd. Alle apparaten kunnen zonder bijvoorbeeld snijbranders te gebruiken met minimale demontage worden verwijderd. Na verwijdering van de apparaten kan het gebouw met-een weer worden gebruikt, hetzij voor dezelfde doeleinden met nieuwe apparatuur, hetzij voor andere doeleinden nadat de fundaties die nu de zware apparaten dragen zijn weggehaald. Het openen van het dak kan in een dag worden gedaan. De constructie van het dak is zodanig dat het verwijderbaar is.
6. Conclusies van partijen
6.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van f 41.161.220.
6.2 De directeur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1. Voor zover te dezen van belang wordt ingevolge artikel 5, aanhef en onderdeel a, van het Besluit bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer buiten aanmerking gelaten de waarde van de tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zoda-nig.
7.2. De beoordeling van dit geschil hangt af van het antwoord op de vraag of de cementmolens met aandrijving en de Sepax kunnen worden verwijderd met behoud van hun waarde als zoda-nig, welke vraag belanghebbende bevestigend en de directeur ontkennend beantwoordt.
7.3. Bij die beoordeling moet in aanmerking worden genomen dat aan het in het Besluit gestelde vereiste van verwijderbaarheid met behoud van zijn waarde als zodanig is voldaan, indien het werktuig na verwijdering zijn waarde als werktuig behoudt, ook al wordt die waarde lager doordat het werktuig niet meer met de onroerende zaak is verbonden.
7.4. Op grond van het door belanghebbende overgelegde deskundigenrapport van H B.V., waarvan de conclusie luidt dat de cementmolens met aandrijving en de Sepax demonteerbaar, verplaatsbaar en monteerbaar zijn waarbij de functionaliteit niet wordt beinvloed indien zij op een andere locatie in bedrijf worden genomen, en de op dat rapport van de zijde van belang-hebbende ter zitting gegeven toelichting, welke niet, althans niet voldoende door de directeur is betwist, acht het Hof door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de in 7.2 vermelde vraag bevestigend moet worden beantwoord.
7.5. Anders dan de directeur heeft betoogd staat naar 's Hofs oordeel aan de bevestigende beantwoording van die vraag noch in de weg dat bij de verwijdering van de werktuigen deze moeten worden gedemonteerd, noch dat het dak van het gebouw eventueel moet worden verwijderd, omdat voor dat betoog in tekst noch strekking van artikel 5 van het Besluit steun is te vinden.
7.6. Uit het vorenstaande volgt dat moet worden beslist als na te melden.
8. Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht termen aanwezig de directeur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Het Hof stelt deze kosten vast op f 2.662,50 (punten voor proceshandelingen: 2,5; waarde per punt: f 710; factor gewicht van de zaak: 1,5) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten van de deskundigen die verslag hebben uitgebracht, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten fiscale procedures, stelt het Hof op de voet van artikel 2, lid 1, onderdeel b, van dat besluit vast op 142 uur maal f 100 is f 14.200. Het Hof zal het totaal van deze kos-ten ad f 16.862,50 verdelen over deze en de daarmee samenhangende zaak met nummer BK-96/02715 die op dezelfde zitting is behandeld.
8.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 5, lid 7, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken dient het door belanghebbende gestorte griffierecht ad f 75 te worden vergoed door de directeur.
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een heffingsmaatstaf van f 41.161.220,
- veroordeelt de directeur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 8.431,25, onder aanwijzing van de gemeente Rotterdam als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast dat door de directeur aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep gestorte griffierecht ten bedrage van f 75.
Deze uitspraak is vastgesteld op 25 november 1998 door mrs. H.L. Krans, J.W.M. Tijnagel en J. Schuurman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F.J. Crabbendam. De be-slissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:25 november 1998
[zie ook arrest HR 34948 (red.)]