ECLI:NL:GHSGR:1998:AA4416

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/3369
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.W. Biemond
  • M.J.M. Tetteroo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot winst uit aanmerkelijk belang

In deze zaak gaat het om de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van belanghebbende, die directeur en enig aandeelhouder is van Beheermij X B.V. De Inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd omdat belanghebbende niet had aangegeven dat zijn echtgenote, mevrouw C, in 1993 winst uit aanmerkelijk belang had genoten door de verkoop van haar aandelen in E Pensioen B.V. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende eind 1993 op de hoogte was van de verkoop van de aandelen door zijn echtgenote en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn registeraccountant onvoldoende fiscale kennis had. Het Hof concludeert dat de Inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de aanvankelijk te weinig geheven belasting te wijten is aan grove schuld van belanghebbende. De verhoging van 100% is terecht toegepast, maar de Inspecteur heeft deze met 75% kwijtgescholden, wat in overeenstemming is met de richtlijnen. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Inspecteur wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
8 januari 1998
nummer 96/3369
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen navorderingsaanslag.
1. Primitieve aanslag, navorderingsaanslag, beschikking en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een primitieve aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen, gedagtekend 31 mei 1995, opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.792. Daarna heeft de Inspecteur belanghebbende voor dit jaar een navorderingsaanslag, gedagtekend 12 juli 1996, opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 78.694 (hierna: de navorderingsaanslag). De nagevorderde belasting beloopt ƒ 11.036, over welk bedrag een verhoging van 100 percent is toegepast. Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking van deze verhoging 75 percent kwijtgescholden.
1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, zo begrijpt het Hof, bij gezamenlijke uitspraak de navorderingsaanslag en de beschikking betreffende de verhoging gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van ƒ 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 september 1997, gehouden te R. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, A, alsmede B namens de Inspecteur.
2.3. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.
2.4. Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 18 september 1997 de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
2.5. Belanghebbende heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is een griffierecht betaald van ƒ 150.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beheermij X B.V., een architectenbureau. Voor de aandelen in deze vennootschap heeft belanghebbende voor de heffing van vermogensbelasting per 1 januari 1994 een waarde aangegeven van ƒ 3.384.000.
3.2. Belanghebbende is op 12 maart 1993 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met mevrouw C.
3.3.1. Mevrouw C had een aanmerkelijk belang in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E Pensioen B.V. In december 1993 heeft zij dat belang verkocht en geleverd voor een koopsom van ƒ 50.902.
3.3.2. Met die verkoop genoot zij in 1993 een winst uit aanmerkelijk belang ten bedrage van ƒ 40.902.
3.4. Een afschrift van de notariële akte ter zake van de levering van die aandelen is op 10 februari 1994 bij de belastingdienst ingekomen.
3.5. Voor haar huwelijk was mevrouw C voor de heffing van inkomstenbelasting beschreven met een zogenoemd "E" biljet. Zij was niet beschreven voor de heffing van vermogensbelasting. Uit de door haar ingediende aangiftebiljetten voor de heffing van inkomstenbelasting bleek niet dat zij een aanmerkelijk belang had in E Pensioen B.V.
3.6. De belastingaangiften van belanghebbende en zijn echtgenote werden verzorgd door een registeraccountant van het kantoor D, registeraccountants, te Q. Voor die aangiften verstrekte belanghebbende jaarlijks, ook voor het jaar 1993, alle hiervoor relevante gegevens aan zijn registeraccountant.
3.7. In zijn aangiftebiljet voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 36.302 en heeft hij vermeld dat hij dat jaar over de huwelijkse periode het hoogste persoonlijk inkomen had.
3.8. In dat aangiftebiljet heeft belanghebbende het onder 3.3.2 genoemde bedrag niet als inkomen (winst uit aanmerkelijk belang) aangegeven. De vraag naar winst uit aanmerkelijk belang is met een nul beantwoord.
4. Omschrijving geschil
4.1. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen.
- Is in het onderhavige geval een zogenoemd nieuw feit aanwezig?
- Is belanghebbende ter zake van het niet aangeven van de onder 3.3.2 genoemde winst uit aanmerkelijk belang te kwader trouw?
- Is de verhoging terecht tot op 25% kwijtgescholden?
4.2. Deze vragen worden door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend beantwoord.
4.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota's.
4.4. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de navorderingsaanslag en subsidiair tot handhaving van de navorderingsaanslag met vernietiging dan wel matiging van de opgelegde verhoging.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Een aangiftebiljet dient tot het verstrekken van gegevens die voor het opleggen van een aanslag noodzakelijk zijn. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat een aangifte door de belastingplichtige met de nodige stiptheid en nauwkeurigheid wordt gedaan. Dit brengt mee dat de Inspecteur in het algemeen met vertrouwen op de gegevens vermeld in het ingeleverde aangiftebiljet mag afgaan.
6.2. Een verplichting van de Inspecteur om, alvorens de aanslag te regelen, een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de aangifte bestaat slechts dan, indien in een bepaald geval er bijzondere omstandigheden zijn die hem reden moesten geven aan de aangifte te twijfelen.
6.3. Uit de inhoud van de onder 3.4 bedoelde akte blijkt niet dat de echtgenote van belanghebbende in 1993 winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten. Die akte is dan ook op zich geen reden om te twijfelen aan (de juistheid van) de aangifte van belanghebbende voor de heffing van inkomstenbelasting voor het jaar 1993. Dit geldt des te meer omdat belanghebbende in het verleden zijn fiscale verplichtingen kennelijk steeds nauwgezet is nagekomen.
6.4. Nu in het geding naar 's Hofs oordeel ook overigens geen bijzondere omstandigheden aannemelijk zijn geworden, mocht de Inspecteur met vertrouwen op de aangifte van belanghebbende afgaan. Het Hof merkt daarbij op dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft erkend dat zijn aanvankelijk ingenomen standpunt dat de aandelen van belanghebbendes echtgenote, als behorend tot een aanmerkelijk belang, opgenomen waren in de aangiften vermogensbelasting van belanghebbende niet juist is en berust op een vergissing zijnerzijds.
6.5. De Inspecteur heeft aangevoerd dat eerst in maart 1996, nadat de primitieve aanslag voor 1993 was opgelegd, ter inspectie is gebleken dat de echtgenote van belanghebbende in 1993 winst uit aanmerkelijk belang had genoten. Het Hof heeft geen reden hieraan te twijfelen en acht zulks aannemelijk.
6.6. Op grond van de onder 3 weergegeven vaststaande feiten, in samenhang bezien met hetgeen onder 6.1 tot en met 6.5 is overwogen, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur voor het opleggen van de navorderingsaanslag een zogenoemd nieuw feit had als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Inspecteur was derhalve gerechtigd de navorderingsaanslag op te leggen.
6.7. Dit brengt mee dat de vraag of belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw was, geen beantwoording meer behoeft.
6.8. Belanghebbende heeft niet tegengesproken de stelling van de Inspecteur dat destijds binnen de familie de verkoop van de aandelen E Pensioen B.V. is besproken. Integendeel belanghebbende heeft opgemerkt dat de opbrengst van die verkoop voor zijn echtgenote een mooie aanwas betekende voor haar vermogen.
6.9. Het Hof leidt hieruit af dat belanghebbende eind 1993 op de hoogte was dat zijn echtgenote haar belang in die vennootschap heeft verkocht voor ƒ 50.902. Het tegendeel is in het geding niet aannemelijk geworden.
6.10. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zijn registeraccountant van het kantoor D ter zake van inkomstenbelasting over een geringe fiscale kennis zou beschikken.
6.11. Partijen zijn - terecht - eensluidend van oordeel dat de kennis van de registeraccountant die het aangiftebiljet 1993 voor belanghebbende heeft ingevuld, toegerekend dient te worden aan belanghebbende.
6.12. De Inspecteur heeft, mede gelet op het overwogene onder 6.8 tot en met 6.11, genoegzaam bewezen dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. De verhoging van 100 percent is derhalve terecht toegepast. Door van die verhoging vervolgens bij beschikking 75 percent kwijt te schelden heeft de Inspecteur in overeenstemming gehandeld met de richtlijn in paragraaf 21, lid 1, van het Voorschrift administratieve boeten 1993. Ook overigens is het Hof van oordeel dat de (resterende) verhoging, gelet op alle omstandigheden van het geval, passend en geboden is.
6.13. Belanghebbende heeft de berekening van de navorderingsaanslag als zodanig niet bestreden, zodat het Hof die berekening voor juist houdt.
6.14. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende niet gegrond is.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Deze uitspraak is vastgesteld op 8 januari 1998 door mr. B.W. Biemond, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. M.J.M. Tetteroo, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 18 september 1997.
(Tetteroo) (Biemond)
Aangetekend aan partijen verzonden: 13 januari 1998
[Zie ook arrest HR nummer 34046 (red.)]