ECLI:NL:GHSGR:1998:AA4260

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juni 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-97/00973
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hof vernietigt belastingaanslag en vermindert belastbaar inkomen na geschil over economische huurwaarde en aftrek onderhoudskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 juni 1998 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, eigenaar van een pand, in geschil was met de Inspecteur over de hoogte van de economische huurwaarde van het pand en de aftrekbaarheid van onderhoudskosten. Belanghebbende verhuurde het pand aan zijn dochter en stelde dat de economische huurwaarde € 708 per maand bedroeg, terwijl de Inspecteur deze waarde op € 865 per maand vaststelde. De Inspecteur weigerde ook een deel van de onderhoudskosten in aftrek te brengen, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting van € 90.927.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 1998 werd duidelijk dat belanghebbende de aanslag aanvecht en een lagere belastingclaim wenst. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende bedongen huurprijs niet zodanig afwijkt van de economische huurwaarde dat de huurovereenkomst gesplitst moest worden in huur en bruikleen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 78.754 en gelastte de Inspecteur om het griffierecht van € 75 te vergoeden. Tevens werden de proceskosten aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 1.420.

Het Hof concludeerde dat de economische huurwaarde van het pand, gezien de staat van onderhoud en de vergelijkbare panden, inderdaad op € 708 per maand kon worden vastgesteld. De Inspecteur had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat de huurprijs niet reëel was. De beslissing van het Hof benadrukt het belang van een correcte vaststelling van de economische huurwaarde in belastingzaken en de mogelijkheid om onderhoudskosten in aftrek te brengen, mits deze redelijk zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zesde enkelvoudige belastingkamer
11 juni 1998
nummer BK-97/00973
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belasting-dienst, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van / 90.927,-- en een belasting-vrije som van / 12.148,--.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van / 75,--. De In-specteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevon-den te 's-Gravenhage ter zitting van 26 maart 1998, alwaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde A, alsmede B namens de Inspecteur.
2.3. Belanghebbende heeft ter zitting een stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De inhoud van dit stuk moet als hier ingelast worden aangemerkt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting ver-handelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet vol-doende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is eigenaar van een pand aan de a-straat 1 te Z. In het onderhavige jaar heeft hij dit pand gedurende acht maanden verhuurd aan zijn dochter. De overige vier maan-den heeft het pand leeg gestaan in verband met renovatiewerk-zaamheden. Bij de aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen heeft belanghebbende in zijn onzui-vere inkomen een bedrag begrepen van (2 * / 500,-- + 6 * / 550,--=) / 4.300,-- aan huuropbrengsten, onder aftrek van / 34.983,-- aan onderhoudskosten, / 522,-- aan lasten en / 645,-- aan afschrijvingen.
3.2. Een taxateur van de Belastingdienst heeft na een onder-zoek, uitgevoerd op 16 juli 1996, een huursombenadering ten aanzien van het pand opgesteld aan de hand van het puntensys-teem dat is neergelegd in bijlage I van het Besluit huurprij-zen woonruimte (hierna: het Besluit). Bij het toegekende pun-tenaantal van 158 bedraagt de gemiddeld redelijke huurwaarde / 921,73 per maand voor de periode tot 1 juli 1995, en / 953,99 per maand voor de periode daarna. Van de onderhouds-kosten heeft de taxateur een bedrag van / 3.846,-- aangemerkt als kosten van verbetering.
3.3. Bij een op verzoek van belanghebbende op 26 september 1996 verrichte hertaxatie heeft de taxateur, gelet op het feit dat het pand op 1 januari 1995 nog matig tot slecht bewoonbaar was, de economische huurwaarde nader geschat op / 850,-- per maand voor de periode tot 1 juli 1995 en op / 880,-- per maand voor de periode daarna.
3.4. De Inspecteur heeft de aftrek geweigerd van voorvermelde kosten van verbetering ten bedrage van / 3.846,--. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat geen reëel bedrag aan huur was overeengekomen, hetgeen leidt tot beperking van de aftrek van kosten. Op die grond heeft hij van de onder-houdskosten een bedrag van / 12.173,-- niet in aftrek toegela-ten.
3.5. De gemeente Q is eigenaar van 20 panden die vergelijkbaar zijn met het onderhavige pand. Zij verhuurde deze voor een huurprijs van, in de eerste helft van 1995, / 708,-- per maand, vermeerderd met een premie voor de glasverzekering van / 6,25. Met ingang van 1 juli 1995 is de huurprijs, inclusief de premie voor de glasverzekering, verhoogd tot 741,-- per maand. Deze panden zijn in 1994 gerenoveerd.
3.6. Belanghebbendes dochter bewoont het voorvermelde pand van belanghebbende met haar echtgenoot en twee kinderen. Belang-hebbendes schoonzoon geniet een AAW/WAO-uitkering. Uit dien hoofde ontving hij in 1995 een bedrag van / 44.588,--, waar-over / 13.419,-- aan loonheffing is ingehouden. Van het in 1995 uitgekeerde bedrag kan / 15.488,-- worden aangemerkt als een nabetaling over de jaren 1992, 1993 en 1994. Belanghebben-des dochter heeft geen inkomsten. Aan spaartegoeden bezaten zij en haar echtgenoot ongeveer / 32.000,--. Het grootste deel van dit bedrag is door belanghebbende aan hen ter beschikking gesteld om na de renovatie het pand te kunnen inrichten. Voor de kinderen bestaat recht op kinderbijslag.
4. Omschrijving geschil en standpunten partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil de in aanmerking te nemen economische huurwaarde van het pand en in samenhang daarmede het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag de aftrek van de onderhoudskosten heeft beperkt, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur beves-tigd beantwoordt. Tevens is in geschil of het verschil tussen de economische huurwaarde van de door belanghebbendes dochter bewoonde woning en de daarvoor door haar betaalde huurprijs als tot de buitengewone lasten te rekenen kosten van levenson-derhoud op het onzuivere inkomen van belanghebbende in minde-ring kunnen worden gebracht. Deze vraag wordt door belangheb-bende is positieve en door de Inspecteur in negatieve zin be-antwoord.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de econo-mische huurwaarde van het pand / 708,-- per maand bedraagt. Naar het Hof begrijpt stelt belanghebbende zich vervolgens primair op het standpunt dat correctie van de onderhoudskosten achterwege kan blijven waartoe het onzuivere inkomen in het onderhavige jaar alsnog moet worden verhoogd met een bedrag van (8 * / 708,-- ) -/- (8 * / 550,-- ) = / 1.264,-- aan huur-opbrengsten. Tegelijkertijd wordt het onzuivere inkomen ver-minderd met uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van zijn dochter en schoonzoon ten bedrage van (/ 1.264,-- -/- / 800,-- =) / 464,--.
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het aftrekbare deel van de onderhoudskosten kan worden bepaald op 550/708 * (/ 34.983,-- -/- / 3.846,-- ) = / 24.188,--. De cor-rectie van de onderhoudskosten blijft beperkt tot / 31.137,-- -/- / 24.188,-- = / 6.949,--.
4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de economi-sche huurwaarde van het pand gemiddeld / 865,-- per maand be-draagt. De aftrek van de onderhoudskosten dient te worden be-paald op een bedrag van 4.300/6.900 * (/ 36.150,-- -/- / 3.846,-- ) = / 20.131,--. Niet in aftrek komt een bedrag van / 32.304 -/- / 20.131,-- = / 12.173,--. Ten aanzien van de buitengewone lasten stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbendes dochter en schoonzoon in het onderhavige jaar over voldoende middelen beschikten om zelf te kunnen voorzien in hun levensonderhoud, zodat ondersteuning door be-langhebbende niet noodzakelijk was.
4.4. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stuk-ken van het geding. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch daaraan geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt primair tot vermin-dering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van primair / 79.554,-- en subsidiair / 85.703,--.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Onder de economische huurwaarde van een pand wordt ver-staan het bedrag aan huur dat onder normale omstandigheden in het economische verkeer kan worden bedongen. Deze huurwaarde kan worden afgeleid uit de zakelijke huurprijzen van gelijks-oortige panden. Het Hof vermag niet in te zien dat, zoals de Inspecteur heeft gesteld, hiertoe niet vergeleken kan worden met panden waarvan de bewoners in aanmerking komen of kwamen voor bijdragen ingevolge de Wet individuele huursubsidie (Stb. 265, 2 mei 1986, vervallen per 1 juli 1997). De verstrekking van bijdragen krachtens evengenoemde wet is afhankelijk van de inkomenspositie van de desbetreffende bewoners in verhouding tot de huurprijs van het door hen bewoonde pand. Niet gesteld of gebleken is dat de verhuurder, in dit geval de gemeente P, bij het vaststellen van de huurprijs op enige wijze rekening houdt met de bepalingen van de Wet individuele huursubsidie, zodat moet worden aangenomen dat de door de gemeente vastge-stelde huurprijzen als zakelijk kunnen worden aangemerkt.
6.2. De Inspecteur gaat ervan uit dat de economische huurwaar-de in beginsel dient te worden vastgesteld op de gemiddeld redelijke huur volgens het Besluit. Dit uitgangspunt kan niet als juist worden aanvaard. Het puntensysteem geeft aan de hand van de voorzieningen en de oppervlakte van een pand, de woon-vorm en de woonomgeving de grenzen waarbinnen een huurprijs als redelijk kan worden beschouwd. De taxateur heeft aan het onderhavige pand 158 punten toegekend, waaruit volgt dat, mede gelet op artikel 11 van het Besluit, in de periode tot 1 juli 1995 als redelijke huurprijs kan worden aangemerkt een bedrag van / 653,-- tot en met / 1.188,-- per maand en in de periode daarna van / 677,-- tot en met / 1.231,-- per maand. De ver-huurder kan zich bij het vaststellen van de in het economische verkeer te bedingen huurprijs laten leiden door de redelijke huurprijs van het betreffende pand, waaronder begrepen het laagste bedrag dat volgens het puntensysteem als zodanig kan gelden. In het algemeen kan echter niet worden gezegd dat de zakelijke huurprijs gelijk is aan de redelijke huurprijs vol-gens het Besluit, en voorts kan niet uitsluitend de gemiddeld redelijke huurprijs als zakelijk kan worden aangemerkt.
6.3. Gelet op de zakelijke en redelijke huurprijs van de door de gemeente P verhuurde en met het onderhavige pand vergelijk-bare woningen heeft belanghebbende voldoende aannemelijk ge-maakt dat de economische huurwaarde van het onderhavige pand, dat in tegenstelling tot de vergelijkbare woningen in een slechte tot matige staat van onderhoud verkeerde, kan worden vastgesteld op / 708,-- per maand in de periode tot 1 juli 1995 en / 735,-- per maand in de periode daarna.
6.4. De door belanghebbende bedongen huurprijs wijkt naar
's-Hofs oordeel niet in zodanige mate af van de economische huurwaarde van het pand dat zou kunnen worden aangenomen dat de onroerende zaak ten dele onder bezwarende titel en ten dele om niet is afgestaan en dat derhalve de huurovereenkomst ge-splitst dient te worden in een overeenkomst van huur en een overeenkomst van bruikleen. Hieruit volgt reeds dat er geen reden bestaat de aftrek van de onderhoudskosten op grond van artikel 36, lid 8, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) te beperken.
6.5. Vermindering van het onzuivere inkomen met buitengewone lasten wegens uitgaven ter voorziening in het levensonderhoud van bloed- en aanverwanten is slechts mogelijk indien en voor zover de uitgaven nodig zijn om de ondersteunden in staat te stellen tot het voeren van een bestaan overeenkomstig hun plaats in de samenleving. Als zodanige plaats is te dezen aan te merken die van een gezin, bestaande uit een man en vrouw met twee kinderen, wier gezamenlijke inkomsten bestaan uit een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ad / 32.334,-- van de man. Voorts beschikten zij over spaartegoeden van / 32.000,--.
6.6. Op grond van deze omstandigheden moeten belanghebbendes dochter en schoonzoon worden geacht over voldoende middelen te beschikken om in hun eigen levensonderhoud en dat van hun kin-deren te kunnen voorzien. Daaraan doet niet af dat in 1995 een voor hen ongebruikelijk hoog bedrag aan inkomsten is genoten door nabetalingen over voorgaande jaren en evenmin dat de ge-noemde spaartegoeden grotendeels bestonden uit bedragen ont-vangen van belanghebbende, die bestemd waren voor de inrich-ting van de woning. Belanghebbendes onzuivere inkomen kan mitsdien niet worden verminderd met een bedrag van / 464,-- aan buitengewone lasten.
6.7. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bij de aanslagre-geling vastgestelde belastbare inkomen ad / 90.927,-- dient alsnog te worden verminderd met de niet in aftrek toegestane onderhoudskosten ten bedrage van / 12.173,--.
7. Proceskosten
7.1. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administra-tie rechtspraak belastingzaken. Het Hof stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten fiscale procedures vast op / 1.420,-- (2 punten à / 710,-- met wegingsfactor 1) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Andere kosten zijn ge-steld noch gebleken.
7.2. Tevens dient door de Inspecteur aan belanghebbende te worden vergoed het voor deze zaak gestorte griffierecht ten bedrage van / 75,--.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belast-baar inkomen van / 78.754,--;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ten bedrage van / 75,--;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op / 1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 11 juni 1998 door mr. J.W. baron van
Knobelsdorff, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. M. Kaaij. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
(Kaaij) (Van Knobelsdorff)
Aangetekend aan
partijen verzonden:
[Zie ook arrest HR nummer 34546 (red.)]