ECLI:NL:GHSGR:1998:AA4246

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juli 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-97/01572
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Schuurman
  • C.L.M. Brouwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurwaardeforfait en belastingaanslag bij eigen woning in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 juli 1998 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, directeur en aandeelhouder van Y B.V., had een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen voor het jaar 1993, gebaseerd op een belastbaar inkomen van / 95.691. De Inspecteur stelde dat het huurwaardeforfait van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing was op de bovenwoning die de belanghebbende bewoonde. De Inspecteur had een huurwaarde van / 2.610 vastgesteld en geen aftrek van kosten toegestaan die betrekking hadden op de woning. De belanghebbende was van mening dat het huurwaardeforfait niet van toepassing was, omdat hij als huurder van de bovenwoning moest worden aangemerkt, en dat de situatie na de aankoop van het pand door hem niet was veranderd. Hij stelde dat er geen sprake was van fraus legis en dat de huurovereenkomst met de B.V. niet kon worden weggedacht.

Het Hof oordeelde dat de tussen belanghebbende en de B.V. gesloten huurovereenkomsten met betrekking tot de bovenwoning en het gehele pand met elkaar samenhingen. Het Hof concludeerde dat de woning als eigen woning in de zin van artikel 42a van de Wet moest worden beschouwd, omdat deze ter beschikking stond van de belanghebbende. De kosten en lasten die de belanghebbende had opgevoerd, konden niet als aftrekbare kosten worden aangemerkt. Het beroep van de belanghebbende werd verworpen en de uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zevende enkelvoudige belastingkamer
1 juli 1998
nummer BK-97/01572
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van / 95.691.
1.2 Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van / 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2 Een mondelinge behandeling der zaak heeft niet plaatsgehad; partijen hebben schriftelijk toestemming verleend zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende was in het onderhavige jaar directeur en aandeelhouder (voor 60%) van Y B.V. te Z (hierna: de B.V.). De overige aandelen werden gehouden door zijn twee zonen, ieder voor 20%. De B.V. oefende in 1993 haar bedrijf uit in twee panden te Z op het adres P-laan 40 en 44. P-laan 40 bestaat uit een garage met een bovenwoning en P-laan 44 betreft een showroom. De B.V. huurde de panden van de erven van de voormalige aandeelhouder, terwijl belanghebbende op zijn beurt van de B.V. de bovenwoning huurde voor bewoning met zijn gezin. De terzake door belanghebbende verschuldigde huurpenningen werden in rekening courant met de B.V. verrekend.
3.2 Op 31 december 1991 heeft belanghebbende de vorengenoemde panden in eigendom verkregen voor een prijs van / 367.500. Vanaf deze datum huurt de B.V. het gehele complex van belang-hebbende. De door de B.V. in 1993 betaalde huur bedraagt / 60.000. Dit bedrag heeft belanghebbende in zijn aangifte opgenomen als inkomsten uit overige onroerende zaken. Belang-hebbende is (als huurder) in de bovenwoning blijven wonen. Via zijn rekening courant met de B.V. is in 1993 een bedrag van / 3.431 aan huur verrekend. Noch met betrekking tot de verhuur van het gehele pand aan de B.V. noch met betrekking tot de verhuur van de bovenwoning door de B.V. aan belanghebbende zijn schriftelijke huurovereenkomsten opgemaakt. Ook in de vóór 31 december 1991 geldende situatie was daarvan geen spra-ke.
3.3 In 1993 zijn met betrekking tot de vorengenoemde panden werkzaamheden uitgevoerd voor een totaalbedrag van / 23.083,08 waarvan - naar niet in geschil is - / 12.078,18 betrekking heeft op het bedrijfsgedeelte en / 11.004,90 op de woning. Belanghebbende heeft het totale bedrag in mindering gebracht op de huurinkomsten en voorts aan afschrijving hierop in min-dering gebracht / 6.237,50, waarbij hij is uitgegaan van een afschrijving van 2,5% op basis van / 249.500, zijnde het deel van de koopsom ad / 367.500 dat is toe te rekenen aan de op-stallen.
3.4 De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat in casu voor de door belanghebbende bewoonde bovenwoning het huurwaardeforfait van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) van toepassing is. Hij heeft dientengevolge een bedrag van / 2.610 als huurwaarde in aanmerking genomen en geen aftrek van kosten toegestaan die betrekking hebben op de woning. Hij heeft in verband hiermee de volgende correcties aangebracht:
- huurwaarde bovenwoning P-laan 40 / 2.610
- geen aftrek onderhoudskosten woning / 11.004,90
- geen afschrijving op woongedeelte / 1.237
- minder van B.V. ontvangen huur -/- / 3.431
De omvang van deze correcties is niet in geschil.
Bij de correctie op de afschrijving is de Inspecteur uitgegaan van een afschrijving op het bedrijfsgedeelte van 2% op basis van / 200.000, zijnde het aan het bedrijfsgedeelte (exclusief ondergrond) toe te rekenen deel van de koopsom van / 367.500.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Partijen houdt verdeeld de vraag of artikel 42a, lid 1 van de Wet van toepassing is op het woongedeelte van het pand aan de P-laan 40 te Z. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2 Belanghebbende heeft het volgende gesteld. In casu gaat door de verkoop van het pand het reeds voordien bestaande huurrecht van belanghebbende niet verloren (koop breekt geen huur). Hij moet, evenals voordien, worden aangemerkt als iemand die over de woning beschikt krachtens een huurovereenkomst met de B.V. Bij een huurrecht is het huurwaardeforfait niet van toepassing. Bij aankoop van het pand door belangheb-bende is de bestaande situatie met betrekking tot het pand - huur door de B.V. van het geheel en verhuur van de woning door de B.V. aan belanghebbende - gecontinueerd. Hier is geen spra-ke van fraus legis, zodat de huurovereenkomst niet kan worden weggedacht.
4.3 De Inspecteur heeft het volgende gesteld.
4.3.1. Primair. Het huurwaardeforfait is op de bovenwoning van toepassing, omdat dit deel van het pand belanghebbende als eigen woning in de zin van artikel 42a van de Wet ter beschik-king staat en omdat de voordelen, kosten en lasten van de bovenwoning bestanddelen vormen van het onzuivere inkomen van belanghebbende. De situatie na aankoop van het pand door be-langhebbende is te diens aanzien duidelijk anders komen te liggen. Deze is geen huurder meer doch eigenaar geworden. Te dezen speelt artikel 7a:1612 van het Burgerlijk Wetboek (koop breekt geen huur) geen rol.
4.3.2. Subsidiair. Er is hier sprake van fraus legis, omdat er een situatie is gecreëerd louter met het doel om belasting te besparen.
4.3.3. Meer subsidiair. Naast een huurovereenkomst is er tevens sprake van een aan belanghebbende toekomend persoonlijk gebruiksrecht met betrekking tot de bovenwoning. In zoverre dient dan ook het huurwaardeforfait te worden toegepast tot een bedrag van / 2.035 en zijn de kosten niet aftrekbaar tot een bedrag van / 8.583.
4.4 Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van / 84.270.
5.2 De Inspecteur heeft primair en subsidiair geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak en meer subsidiair tot ver-mindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van / 91.457.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 Het Hof stelt voorop dat er te dezen van moet worden uitgegaan dat er, gelet op de door belanghebbende van de B.V. ontvangen huur en de voor de bovenwoning tussen belanghebbende en de B.V. in rekening courant verrekende huur, huurovereenkomsten zijn aangegaan tussen belanghebbende en de B.V. met betrekking tot het gehele pand P-laan 40-44 respectievelijk tussen de B.V. en belanghebbende met betrekking tot de woning.
6.2 Blijkens het tweede lid van artikel 42a van de Wet is van een eigen woning sprake indien de woning aan de belastingplichtige of personen, die behoren tot zijn huishouding, ter beschikking staat. Met ter beschikking staan is niet bedoeld een ter beschikking staan krachtens een recht van huur.
6.3 De tussen belanghebbende en de B.V. gesloten huurovereenkomsten voor zover het betreft de bovenwoning vormen elkaars spiegelbeeld, hangen met elkaar samen en zijn niet los van elkaar te denken. Dit werkt naar 's Hofs oordeel aldus uit dat belanghebbende het uitsluitend recht op het gebruik en dus op het genot van de woning heeft behouden. Hij heeft zich in wezen niet verbonden om - zoals artikel 6:1584 van het Burgerlijk Wetboek voor het bestaan van een huurovereenkomst eist - het genot van het woongedeelte aan de B.V. af te staan. Derhalve moet aan de tussen partijen gesloten overeenkomsten, voor zover het betreft de huur van het woongedeelte door de B.V. van belanghebbende en de verhuur van de B.V. aan belanghebbende daarvan, iedere betekenis worden ontzegd. Daarmee blijft slechts over de situatie van een woning die uitsluitend ter beschikking staat van de eigenaar, te weten belanghebbende, en waarvan blijkens de aangifte van belanghebbende, zoals artikel 42a, lid 1, van de Wet eist, de kosten en lasten bestanddelen vormen van het onzuivere inkomen van belanghebbende. Hieruit volgt dat de onderhavige woning dient te worden beschouwd als een eigen woning in de zin van artikel 42a van de Wet en de door belanghebbende ter zake van de woning opgevoerde kosten en afschrijving niet als aftrekbare kosten in mindering kunnen worden gebracht. Het gelijk is aan de Inspecteur.
6.4 Het beroep moet op grond van het vorenoverwogene worden verworpen.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus vastgesteld op 1 juli 1998 door mr. J. Schuurman, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. C.L.M. Brouwers. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
(Brouwers) (Schuurman)
coll.:
aangetekend aan
partijen verzonden:
[Zie ook arrest HR nummer 34537 (red.)]