ECLI:NL:GHSGR:1998:AA4227

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 april 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-97/01104
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de Inspecteur inzake aanslag inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft belanghebbende, een belastingadviseur, beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Inspecteur betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van / 93.838,-- en een belastingvrije som van / 11.850,--. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslag, maar besloot niet op het bezwaar inzake de heffingsrente. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 januari 1998, waarbij belanghebbende en de Inspecteur vertegenwoordigd waren. Belanghebbende stelde dat de toepassing van artikel 42, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 leidde tot een volledige uitsluiting van aftrek van autokosten, wat hij als strijdig met internationale verdragsbepalingen beschouwde. De Inspecteur betwistte dit standpunt en voerde aan dat de wettelijke regeling voor alle maten op dezelfde wijze was toegepast. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er een compromis was tot stand gekomen over de aanslag. Het Hof verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep inzake de heffingsrente en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
vierde meervoudige belastingkamer
3 april 1998
nummer BK-97/01104
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P, betreffende na te noemen aanslag en beschikking.
1. Aanslag, beschikking en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van / 93.838,-- en een belasting-vrije som van / 11.850,--. Over het bedrag van de bij de aan-slag verleende teruggaaf is de heffingsrente door de Inspecteur bij beschikking vastgesteld op / 139,--.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehand-haafd. Op het bezwaar inzake evenvermelde beschikking heeft de Inspecteur bij die uitspraak niet beslist.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in
beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van
belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven
van / 75,--. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 januari 1998, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen belanghebbende in persoon, alsmede A namens de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van B en C.
2.3. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorge-dragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Ter zitting is voorts door belanghebbende een door de griffier als zodanig gekenmerkt stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Ook de inhoud van dit stuk moet als hier ingelast worden aangemerkt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting ver-handelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet vol-doende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende maakt als belastingadviseur deel uit van de maatschap D&E en wordt sedert 1 december 1993 voor zijn maatschapsaandeel als ondernemer in de heffing van de inkom-stenbelasting betrokken. Hij heeft de beschikking over een tot het ondernemingsvermogen van de maatschap behorende persone-nauto van het merk F, bouwjaar 1991, met een cataloguswaarde van / 53.500,-- inclusief omzetbelasting. Belanghebbende heeft deze auto in het onderhavige jaar mede gebruikt voor privé-doeleinden, welk gebruik meer dan 1000 kilometer bedroeg.
3.2. De in verband met de auto gemaakte kosten, die in het jaar 1994 / 9.766,-- bedroegen, zijn ten laste van de winst van belanghebbende gebracht. De omzetbelasting die is ver-schuldigd in verband met het privé-gebruik van auto's door de leden van de maatschap wordt afgedragen door de maatschap en als algemene kostenpost ten laste van de winst van de maat-schap gebracht. De aan het privé-gebruik van belanghebbende toe te rekenen omzetbelasting bedraagt 12 percent van / 9.766,--, ofwel / 1.172,--.
3.3. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting voor het on-derhavige jaar heeft belanghebbende melding gemaakt van de ten laste van de winst gebrachte autokosten ad / 9.766,-- en ver-volgens hierop in mindering gebracht / 1.769,-- ("doorbelast aan cliënten") en / 228,-- ("auto gestald wegens verblijf in Israël 6 nov. - 13 nov. 1994"), te zamen / 1.997,--. Aldus heeft hij / 7.769,-- in zijn aangifte opgenomen als niet ten behoeve van de onderneming aan te merken kosten, verbonden aan het houden van de auto.
3.4. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de winst uit onderneming verhoogd met evenvermeld bedrag van / 1.997,--.
3.5. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de aan-slag ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur telefonisch contact met hem opgenomen en hem voorgesteld dat hij de aang-ebrachte correctie ongedaan zou maken in ruil voor intrekking van het bezwaar. Belanghebbende heeft daarbij laten weten dat hij het logisch vond dat alsdan de aangifte op dit punt ook in volgende jaren zou worden gevolgd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.1. Tussen partijen is in geschil of artikel 42, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) in een geval als het onderhavige toepassing kan vinden, welke vraag door belanghebbende ontkennend, en door de Inspecteur bevesti-gend wordt beantwoord. Voorts heeft belanghebbende in zijn beroepschrift verzocht de berekende heffingsrente ongedaan te maken en over een bedrag van / 2.358,-- heffingsrente te ver-goeden.
4.1.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de toe-passing van evenvermelde bepaling voor hem voor het onderhavi-ge belastingjaar leidt tot uitsluiting van elke aftrek van autokosten en derhalve strijdig is met de ratio van de rege-ling, met artikel 14 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hier-na: EVRM), in samenhang met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
4.1.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.2. Voorts is in geschil of tussen partijen een compromis is totstandgekomen, inhoudende dat de aanslag nader zou worden vastgesteld naar het aangegeven belastbare inkomen, hetgeen door belanghebbende wordt gesteld, doch door de Inspecteur betwist.
4.3. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stuk-ken, waaronder de eerder vermelde pleitnota's. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
4.4. Belanghebbende heeft aldaar aan zijn in de stukken gege-ven uiteenzetting nog het volgende toegevoegd:
De gemiddelde autokosten zijn ten laste van de winst gebracht. Het gaat om 35 van de 69 natuurlijke personen die tot de maat-schap behoren. Er zijn enkele maten die geen aftrek hebben. Zij trekken het gemiddelde omlaag. Namens de Inspecteur heeft de heer G mij telefonisch een voorstel gedaan. Hij bood aan de aanslag conform de aangifte te regelen. Ik heb daar ja op ge-zegd en tevens voorgesteld om uit oogpunt van proceseconomie niet voor 1995 weer om de tafel te gaan zitten.
4.5. De Inspecteur heeft ter zitting nog het volgende aang-evoerd:
De maatschap schrijft op de bij haar op de balans staande au-to's af in 3 jaar, te weten 30 percent per jaar, restwaarde 10 percent. Er vindt een verdeling plaats tussen de maten. Doord-at belanghebbende de auto langer in gebruik heeft dan in de maatschap is afgesproken, vindt een verschuiving van kosten plaats. De wettelijke regeling is voor alle maten op dezelfde wijze toegepast.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk - na wijziging van zijn standpunt in de loop van het geding - tot vermindering van de aanslag in dier voege dat deze nader wordt berekend primair naar een belastbaar inkomen van / 89.520,-- en subsidiair naar een belastbaar inkomen van / 92.071,--, met dienovereenkomstige verhoging van het aan hem te vergoeden bedrag aan heffingsrente.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak niet beslist op de bezwaren van belanghebbende inzake de heffingsrente. Voor zo-ver het beroep betrekking heeft op de heffingsrente, is het bij gebrek aan een voor beroep vatbare beslissing niet-ont-vankelijk.
6.2. Belanghebbendes standpunt dat ingeval het bedrag der bij het bepalen van de winst uit onderneming in aanmerking te ne-men, ten behoeve van de onderneming gemaakte, aan het houden van een personenauto verbonden kosten niet uitkomt boven het bedrag dat ingevolge de regeling van artikel 42, lid 2, van de Wet geacht wordt niet als kosten ten behoeve van de onderne-ming te zijn gemaakt, toepassing van deze regeling in strijd zou zijn met de tekst en strekking van deze wetsbepaling, kan niet als juist worden aanvaard. Met de aanvaarding van de aan dat standpunt ten grondslag liggende opvatting zou immers af-breuk worden gedaan aan de strekking van de onderwerpelijke regeling, te weten op eenvoudige wijze vast te stellen welk gedeelte van de aan het houden van een tot een ondernemings-vermogen behorende personenauto verbonden kosten geacht moet worden niet ten behoeve van die onderneming te zijn gemaakt. De beperking van de kostenaftrek is slechts de vorm waarin de bepaling van het voordeel van het privé-gebruik van de auto is gegoten.
6.3. De werkelijke kosten bedroegen / 9.766,--, vermeerderd met de over het privé-gebruik verschuldigde omzetbelasting ad / 1.172,--, ofwel / 10.938,--. De Inspecteur heeft hiervan in overeenstemming met tekst en ratio van evenvermeld wetsartikel / 9.766,-- niet in aftrek toegelaten. Aldus resteert een door belanghebbende aan autokosten afgetrokken bedrag van
/ 1.172,--. Belanghebbendes stelling dat de toepassing van artikel 42, lid 2, van de Wet in het onderhavige geval heeft geleid tot volledige uitsluiting van aftrek is derhalve on-juist. Dit brengt mee dat belanghebbendes stellingen inzake strijd met internationale verdragsbepalingen, die uitgaan van een volledige uitsluiting van aftrek, geen bespreking behoe-ven.
6.4. Het Hof acht door belanghebbende, op wie de bewijslast ten aanzien van het door hem gestelde compromis rust, tegen-over de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aanne-melijk gemaakt dat hij het telefonisch door G gedane voorstel onvoorwaardelijk had geaccepteerd. Uit de brief van belangheb-bende van 3 februari 1997 en uit het verslag van de op 6 fe-bruari 1997 gehouden hoorzitting valt veeleer af te leiden dat ook hijzelf ervan uitging dat slechts sprake was van een voor-stel dat nog niet door hem was aanvaard, en dat belanghebbende een tegenvoorstel had gedaan waarop G niet meer was teruggeko-men. Aldus kan niet worden gezegd dat in dezen een compromis is totstandgekomen.
6.5. Het vorenstaande brengt mee dat moet worden beslist als na te melden.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administra-tieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep inzake de heffingsrente en bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Deze uitspraak is vastgesteld op 3 april 1998 door
mrs. J.W.M. Tijnagel, vice-president, J.T. Sanders en
J.W. baron van Knobelsdorff, raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. M.J.M. Tetteroo.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Tetteroo Tijnagel
aangetekend aan
partijen verzonden: 3 april 1998
[Zie ook arrest HR nummer 34335 (red.)]