ECLI:NL:GHSGR:1997:AA4392

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juni 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
95/3491
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot buitengewone lastenaftrek

Op 20 juni 1997 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende in beroep ging tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van / 41.514. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag bij de bestreden uitspraak. Belanghebbende verzocht om een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 24 april 1997. In het beroep stelde belanghebbende dat hij recht had op een hogere buitengewone lastenaftrek dan het door de Inspecteur geaccepteerde bedrag van / 1.800,=, dat was vastgesteld op basis van bijdragen aan het levensonderhoud van zijn moeder en schoonouders in Kaap Verdië. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat slechts een bedrag van / 2.600,= in aanmerking kon worden genomen, ongeacht het aantal ondersteunden. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn ondersteunden meer dan / 2.600,= nodig hadden voor hun levensonderhoud. Het beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zesde enkelvoudige belastingkamer
20 juni 1997
nummer 95/3491
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belasting-dienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelas-ting/ premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 1994, welke is berekend naar een belastbaar inkomen van / 41.514.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende ge-maakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in be-roep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belang-hebbende door de griffier een griffierecht geheven van / 75,=. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 april 1997, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belang-hebbende, alsmede de Inspecteur.
2.3. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleit-nota voorgedragen en deze te zamen met twee bijlagen overge-legd, zulks zonder bezwaar van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is geboden van die bijlagen kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De inhoud van de pleitnota en de bijlagen moet als hier ingelast worden aang-emerkt.
2.4. Het Hof heeft op 24 april 1997 mondeling uitspraak ge-daan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 6 mei 1997 ter post bezorgd.
Op 22 mei 1997 is van belanghebbende een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht is tijdig voldaan.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting ver-handelde is, als tussen partijen niet (langer) in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is gehuwd en van Kaap Verdiaanse afkomst. In het onderhavige jaar heeft hij zijn moeder, C, en zijn schoonouders, D en D-E, allen wonende te Q (Kaap Verdië), fi-nancieel ondersteund met een bedrag van in totaal / 8.000,=. Het gezin van belanghebbendes moeder bestaat in totaal uit zes personen en het gezin van de schoonouders bestaat in totaal uit vier personen. Ten aanzien van belanghebbendes moeder en van zijn schoonouders zijn kostwinnersverklaringen in het ge-ding gebracht.
3.2. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft belanghebbende een buitengewone las-tenaftrek wegens bijdragen in het levensonderhoud van verwan-ten ter grootte van / 7.200,= geclaimd. Op grond van de kost-winnersverklaringen en de resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 11 juli 1977, nr. 277-3749 (BNB 1977/210), zoals gewijzigd bij resolutie van 30 maart 1982, nr. 282-3183 (BNB 1982/125), heeft de Inspecteur bij de aanslagregeling als buitengewone last aanvaard een bedrag van / 2.600,= minus / 800,= is / 1.800,=.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op een hogere buitengewone lastenaftrek krachtens arti-kel 46, lid 1, onderdeel a, ten 20, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), dan het onder 3.2 genoemde bedrag van / 1.800,=.
4.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat hij tot een bedrag van / 8.000 heeft bijgedragen in het le-vensonderhoud van zijn moeder en zijn schoonouders.
Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat op grond van de onder 3.2 genoemde resolutie en kostwinnersverklaringen een bedrag van twee maal / 2.600,= in aanmerking moet worden geno-men.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende bestreden. Zijns inziens kan, ongeacht het aantal ondersteun-den, op grond van de resolutie slechts een bedrag van / 2.600,= in aanmerking worden genomen en heeft belanghebbende overigens niet aannemelijk gemaakt dat zijn moeder respectie-velijk zijn schoonouders meer dan / 50 per week behoefden ter voorziening in hun levensonderhoud.
4.4. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stuk-ken, waaronder de eerder vermelde pleitnota. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. De Inspecteur is daarbij teruggekomen van zijn aanvankelijk ingenomen standpunt dat de betalingen door belanghebbende aan zijn moeder en zijn schoonouders niet aannemelijk zijn.
5. Conclusies van partijen
Belanghebbendes beroep strekt tot vermindering van de aanslag, primair tot een berekend naar een belastbaar inkomen van / 36.114,= en subsidiair tot een berekend naar een belastbaar inkomen van / 38.914,=.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de be-streden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd in het beroep-schrift en ter zitting heeft belanghebbende tegenover de be-twisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de ondersteunden meer dan / 2.600,= behoefden voor het voeren van een bestaan overeenkomstig hun plaats in de samenleving, nu hij onvoldoende inzicht heeft verschaft in de inkomens- en vermogenspositie van de ondersteunde personen. Daaraan doet niet af de, ter zitting aangevoerde, omstandigheid dat het niet mogelijk was om in Kaap Verdië officiële verklaringen te verkrijgen omtrent de inkomens- en vermogenspositie van de ondersteunde personen of omtrent de noodzakelijke kosten van levensonderhoud in Kaap Verdië.
6.2. Aan het subsidiaire standpunt van belanghebbende ligt kennelijk ten grondslag het standpunt dat, indien meerdere personen worden ondersteund, het in de resolutie genoemde be-drag van / 50,= voor ieder van hen afzonderlijk geldt. Voor de juistheid van dat standpunt is evenwel geen aanknopingspunt te vinden in de tekst of de strekking van de resolutie. Het gaat hier om een begunstigende resolutie die niet verder strekt dan het tegemoetkomen aan problemen van bewijsrechtelijke aard. Met deze aard en strekking strookt niet de door belanghebbende bepleite ruime uitleg van de resolutie.
6.3. Het beroep is mitsdien ongegrond.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administra-tieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus vastgesteld op 20 juni 1997 door mr. J.W. baron van
Knobelsdorff, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. L.M. Holdert, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 24 april 1997.
(Holdert) (Van Knobelsdorff)
Aangetekend aan
partijen verzonden: 20 juni 1997
[Zie ook arrest HR nummer 33503 (red.)]