GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste enkelvoudige belastingkamer
27 mei 1997
nummer 96/0661
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van / 73.433 met toepassing van tariefgroep 3.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak vermin-derd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van / 62.545 en met toepassing van tariefgroep 2.
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in be-roep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belang-hebbende door de griffier een griffierecht geheven van / 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting te 's-Gravenhage van 12 mei 1997, alwaar zijn ver-schenen belanghebbende alsmede de Inspecteur.
2.3. Belanghebbende heeft ter zitting één productie overge-legd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daar-van kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Voornoemde productie, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt, is door de griffier als zodanig gekenmerkt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting ver-handelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet vol-doende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is geboren op 19 april 1920. Hij is ge-huwd. Zijn echtgenote, mevrouw XY is geboren op 25 februari 1929.
3.2. Belanghebbende heeft in 1994 een pensioen ontvangen van het ABP ten bedrage van / 63.114. Op vermeld bedrag is een loonheffing ingehouden van / 11.247. Belanghebbende was in 1994 al een aantal jaren gepensioneerd en werd voor de inkomsten- en loonbelasting steeds aangemerkt als alleenver-diener (met toepassing van tariefgroep 3).
3.3. De echtgenote van belanghebbende heeft met ingang van de eerste dag van de maand waarin zij 65 is geworden, derhalve met ingang van 1 februari 1994, recht op AOW. In 1994 heeft zij in totaal een bedrag van / 10.888 aan AOW ontvangen. Hier-op is / 1.893 aan loonheffing ingehouden door de Sociale Ver-zekeringsbank.
3.4. Belanghebbende gaf voor het jaar 1994 een belastbaar ink-omen aan van / 62.545 en verzocht om toepassing van tarief-groep 3.
3.5. Noch belanghebbende noch zijn echtgenote heeft het AOW-bedrag van / 10.888 aangegeven voor de inkomstenbelasting over het jaar 1994.
3.6. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de onderhavi-ge aanslag de AOW-uitkering de echtgenote aan belanghebbende toegerekend, het belastbaar inkomen vastgesteld op
/ 73.433 en het verzoek van belanghebbende om indeling in ta-riefgroep 3 toegestaan.
3.7. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak vermin-derd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van / 62.545. De Inspecteur heeft belanghebbende daarbij in ta-riefgroep 2 ingedeeld.
Voorts heeft de Inspecteur naar aanleiding van belanghebbendes bezwaar aan zijn echtgenote een aanslag opgelegd naar een be-lastbaar inkomen van / 10.319 (het AOW-pensioen van / 10.888 minus / 569 kostenaftrek). De echtgenote van belanghebbende werd eveneens in tariefgroep 2 ingedeeld.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen.
4.1. In geschil is uitsluitend nog het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op indeling in tariefgroep 3 als bedoeld artikel 54, letter c, in verbinding met artikel 55, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ont-kennend beantwoordt. Niet in geschil is dat het belastbaar inkomen van belanghebbende bij de uitspraak op bezwaar op het juiste bedrag is vastgesteld.
4.2. Belanghebbende stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen weliswaar tot het juiste bedrag heeft ver-minderd doch hem daarbij ten onrechte heeft ingedeeld in ta-riefgroep 2 in plaats van in tariefgroep 3.
4.3. De Inspecteur stelt dat de aanslag na bezwaar eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
4.4. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stuk-ken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen, geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen.
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een bere-kend naar een belastbaar inkomen van / 62.545 met inachtneming van tariefgroep 3.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uit-spraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil.
6.1. Ingevolge artikel 54, letter c, van de Wet wordt ing-edeeld in tariefgroep 3 de belastingplichtige die mede de
basisaftrek van een ander geniet en in tariefgroep 2 de belas-tingplichtige die zelf de basisaftrek, maar niet de basisaf-trek van een ander geniet.
Artikel 55, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de belasting-plichtige de basisaftrek geniet, tenzij hij die overdraagt aan een ander. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat een be-lastingplichtige de basisaftrek aan zijn of haar echtgenoot kan overdragen indien de belastingplichtige in het kalender-jaar geen inkomen of een inkomen dat minder bedraagt dan de basisaftrek heeft genoten.
6.2. Vaststaat dat de echtgenote van belanghebbende in het onderhavige jaar een AOW-pensioen heeft ontvangen van
/ 10.888. De basisaftrek bedroeg in 1994 / 5.925 (artikel 53, lid 3, van de Wet). Het inkomen van de echtgenote van belang-hebbende was derhalve hoger dan de basisaftrek. Reeds dit ge-geven verhindert de overdracht van de basisaftrek door de echtgenote aan belanghebbende. Belanghebbende komt dus niet in aanmerking voor indeling in tariefgroep 3.
6.3.1. Vervolgens doet belanghebbende in dit verband nog een beroep op de door hem bij repliek overgelegde uitgave van de Belastingdienst getiteld "Als u 65 jaar wordt in 1994" van februari 1994. In deze uitgave valt echter niets anders te lezen dan bij of krachtens de Wet is voorgeschreven.
6.3.2. De AOW-uitkering van de echtgenote is een publiekrech-telijke uitkering. Deze uitkeringen worden ingevolge artikel 5, negende lid, van de Wet in verbinding met artikel 2, zeven-de lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 als bestanddelen van het inkomen van belanghebbende aangemerkt indien (artikel 2 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990) - gelijk te dezen - de echtgenoot reeds in het genot is van een AOW-uitke-ring, de echtgenoot aan de hand van de laatstelijk ontvangen loonbelastingverklaring is ingedeeld in tariefgroep 3 en het bedrag van dat aan de echtgenote te verstrekken zuivere loon in het kalenderjaar vermoedelijk het bedrag van de basisaftrek of meer zal belopen.
Door middel van vorenbeschreven toerekening wordt bewerkstel-ligd dat belanghebbende alleenverdiener wordt en dat zijn echtgenote fiscaal niet geniet (Memorie van Toelichting, 20.595, TK 87/88, nr. 3, blz. 29).
Degene die met de toerekening niet is gebaat of om andere re-denen de toerekening niet wenst, heeft het zelf in de hand de toerekening te voorkomen, namelijk door tijdig via een nieuwe loonbelastingverklaring kenbaar te maken dat hij niet langer als alleenverdiener wil worden aangemerkt (Memorie van Toe-lichting, 20.595, TK 87/88, nr. 3, blz. 68-69).
6.3.3. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben voor het on-derhavige jaar geen nieuwe loonbelastingverklaring ingeleverd. Dit had tot gevolg dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de AOW-uitkering ingevolge de Wet aan belanghebben-de toerekende en belanghebbende terecht in tariefgroep 3 in-deelde. Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de hiervoor beschreven toerekening op het verzoek van belangheb-bende ongedaan gemaakt.
6.3.4. Anders dan belanghebbende meent is het echter van
twe-ëen één: of de AOW-uitkering van de echtgenote wordt toege-rekend aan belanghebbende met toepassing van tariefgroep 3, omdat de echtgenote fiscaal niet geniet, of de AOW-uitkering blijft bij de echtgenote, maar in dat geval geniet de echtge-note de AOW-uitkering fiscaal en geschiedt de indeling in ta-riefgroepen volgens het systeem van artikel 55 van de Wet als hiervoor onder 6.1 en 6.2 beschreven.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de Inspec-teur.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administra-tieve rechtspraak belastingzaken.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus vastgesteld op 27 mei 1997 door mrs. A.C. de Groot, vice-president, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 1997.
[Zie ook arrest HR nummer 33367 (red.)]