GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
1 november 1996
95/1756
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
1 november 1996
95/1756
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente 's-Gravenhage (hierna: de Directeur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te noemen naheffingsaanslag.
1. Naheffingsaanslag en bezwaar
1.1. Blijkens aanslagbiljet, gedagtekend 4 december 1994, aanslagnummer 0000, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2. De nageheven enkelvoudige belasting beloopt f 67,50.
1.3. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Directeur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is door de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van f 40. De Directeur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 21 juni 1996, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar is verschenen mevrouw mr. A namens de Directeur. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, ter post bezorgd op 23 mei 1996, in kennis is gesteld van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling der zaak, is niet ter zitting verschenen.
2.3. Het Hof heeft op 5 juli 1996 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 19 juli 1996 ter post bezorgd. Op 30 juli 1996 is van de Directeur een verzoek ter griffie ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht van f 150 is tijdig voldaan.
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende stond op 4 december 1994 om 20.07 met een personenauto, kenteken AA-00-BB, geparkeerd op een parkeer-
apparatuurplaats aan de a-straat te 's-Gravenhage.
3.2. Naar aanleiding van een op genoemd tijdstip van gemeentewege ingestelde controle is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen 1992 (hierna: de Verordening) opgelegd.
3.3. Belanghebbende beschikte over een - mede in december 1994, voor het gebied waarin bedoelde parkeerapparatuurplaats is gelegen - geldige bewonersvergunning.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag in stand kan blijven.
4.2. De Directeur houdt staande dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, nu belanghebbende naar zijn oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergunning op een van buitenaf voldoende duidelijk leesbare wijze achter de voorruit was geplaatst.
4.3. Belanghebbende heeft de stelling van de Directeur bestreden. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat hij beschikte over een geldige bewonersvergunning voor het gebied waarin bedoelde parkeerapparatuurplaats is gelegen.
4.4 Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. De Directeur heeft zijn standpunt ter zitting toegelicht, doch aldaar aan zijn in de stukken gegeven uiteenzetting geen grieven of weren toegevoegd. Hij heeft desgevraagd verklaard dat de regel dat parkeerbelasting als de onderhavige niet verschuldigd is, indien men beschikt over een geldige bewonersvergunning, niet expliciet is neergelegd in de Verordening maar voortvloeit uit de systematiek daarvan.
5. Conclusies van partijen
Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De Directeur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep.
6. Overweging omtrent het geschil
6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van de onderhavige vergunning belasting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Verordening op aangifte is voldaan.
6.2. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Directeur niet aannemelijk gemaakt dat de vergunning op een van buitenaf voldoende duidelijk leesbare wijze achter de voorruit was geplaatst.
6.3. In het stelsel van de Verordening vindt in zijn algemeenheid bezien de voldoening van parkeerbelasting plaats hetzij door muntinworp in parkeerapparatuur, hetzij door betaling ter gelegenheid van de afgifte van een vergunning.
6.4. Artikel 20, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen biedt slechts de mogelijkheid tot naheffing indien belasting die op aangifte diende te worden voldaan niet is betaald.
6.5. In een geval waarin reeds belasting is voldaan ter zake van een vergunning kan in materiële zin niet worden gesproken van niet-betaalde parkeerbelasting.
6.6. Doel en strekking van laatstgenoemde bepaling, bezien in samenhang met vorenbedoeld stelsel, brengen in zodanig geval mee dat naheffing achterwege blijft dan wel alsnog ongedaan wordt gemaakt.
6.7. De enkele omstandigheid dat zoals in casu het voorschrift inzake het duidelijk leesbaar plaatsen van de vergunning in onvoldoende mate is nageleefd, kan in redelijkheid geen grond vormen de naheffing in stand te laten.
6.8. Bedoeld voorschrift dient immers geen ander doel dan om op eenvoudige wijze te kunnen vaststellen of aangaande de betrokken auto sprake is van een ter plaatse geldige vergunning.
Het gaat naar 's Hofs oordeel te ver om uit het bestaan van een dergelijk controlevoorschrift af te leiden dat andere mogelijkheden om tot een dergelijke vaststelling te komen zijn uitgesloten.
6.9. Het beroep moet dan ook gegrond worden geoordeeld.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken nu niet is gesteld of gebleken dat zodanige kosten zijn gemaakt.
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de naheffingsaanslag, en
- gelast dat door de Directeur aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep gestorte griffierecht van f 40.
Aldus vastgesteld op 1 november 1996 door mr. H.L. Krans, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. L.M. Holdert, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 5 juli 1996.
Aangetekend aan
partijen verzonden: 08 november 1996
[Zie ook arrest HR nummer 32834 (red.)]