GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE,
elfde enkelvoudige belastingkamer.
7 juni 1995
nummer 94/1464
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst Grote Ondernemingen te P, betreffende na te noemen naheffingsaanslag, zomede tegen het kwijtscheldingsbesluit van de Inspecteur omtrent de in de naheffingsaanslag begrepen verhoging.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en kwijtscheldingsbesluit
Blijkens aanslagbiljet, gedagtekend 28 december 1992, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1987 tot en met 31 december 1990.
De nageheven enkelvoudige belasting beloopt f 31.159, over welk bedrag de verhoging als bedoeld in artikel 21, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (100 percent) is toegepast. Van deze verhoging heeft de Inspecteur direct bij het opleggen van de naheffingsaanslag 50 percent kwijtgescholden.
Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Bij zijn bij die uitspraak genomen besluit heeft de Inspecteur van voornoemde verhoging geen verdere kwijtschelding verleend.
Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak en van bovenvermeld kwijtscheldingsbesluit in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Gerechtshof van 15 maart 1995, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende A, alsmede de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van B.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.
Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 29 maart 1995 de uitspraak, alsmede het kwijtscheldingsbesluit van de Inspecteur bevestigd.
Belanghebbende heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is op 4 mei 1995 een griffierecht betaald van f 150.
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1 Tijdens een in de loop van 1992 bij belanghebbende, ondernemer in de zin der Wet op de omzetbelasting 1968, vanwege de Inspecteur ingesteld boekenonderzoek is gebleken dat op de balans van 31 december 1990 melding wordt gemaakt van een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting van f 31.159. Dit betreft te weinig afgedragen omzetbelasting, welke is verschuldigd geworden in het jaar 1987. De in dat jaar verschuldigde omzetbelasting bedroeg in totaal f 35.159.
3.2 Belanghebbende heeft in mei 1989 de op 5 april 1989 gedagtekende, over de periode 1 september 1987 tot en met 31 december 1987 opgelegde, naheffingsaanslag in de omzetbelasting van f 4.000 voldaan.
3.3 Belanghebbende heeft met betrekking tot het resterende bedrag (f 31.159) geen zogenoemde suppletie-aangifte ingediend noch heeft zij deze verschuldigde belasting op enig moment eigener beweging voldaan.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Tussen partijen is uitsluitend in geschil de in de onderwerpelijke naheffingsaanslag begrepen verhoging.
4.2 Belanghebbende stelt in de eerste plaats, dat tijdens een op 22 oktober 1992 ter inspectie gevoerde bespreking met de Inspecteur is afgesproken dat een naheffingsaanslag in de omzetbelasting zonder toepassing van een verhoging zou worden opgelegd.
4.3 Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de Inspecteur de verhoging had moeten kwijtschelden, aangezien er geen sprake is van opzet bij belanghebbende en dat het niet tijdig voldoen van de belasting het gevolg is van een communicatiefout veroorzaakt door de belastingdienst. Zij voert daartoe onder meer aan dat "waarschijnlijk vóór 25 maart 1988 een aangiftebiljet omzetbelasting betrekking hebbend op de periode september tot en met december 1987 [is] gezonden aan de inspectie der omzetbelasting te Q." en "Bijgevoegd een kopie van het aangiftebiljet, waaruit blijkt dat een bedrag van f 35.102 omzetbelasting te betalen is. De aandacht wordt gevestigd op het feit dat op twee plaatsen vermeld wordt dat indien belasting moet worden betaald, eerst de naheffingsaanslag moet worden afgewacht.".
4.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota.
4.5 Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht en aldaar aan de in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegvoegd.
5. Conclusies van partijen
Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van het kwijtscheldingsbesluit, de Inspecteur daarentegen heeft geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden kwijtscheldingsbesluit.
6. Overwegingen omtrent het beroep
6.1 Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur maakt belanghebbende de in sub 4.2 vermelde stelling niet waar. Voor zover nodig merkt het Hof op dat door belanghebbende geen feiten of omstandigheden zijn gesteld, welke de conclusie rechtvaardigen dat in dit geval van de zijde van de Inspecteur een als toezegging op te vatten mededeling is gedaan dat geen verhoging zou worden opgelegd. De stelling als zou de Inspecteur door de opgelegde verhoging te handhaven, handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, wordt dan ook verworpen.
6.2 Met het onder 3.1 vastgestelde is komen vast te staan dat belanghebbende bewust te weinig belasting op aangifte heeft voldaan, zodat de Inspecteur terecht de verschuldigde belasting met toepassing van een verhoging van 100 percent heeft nageheven.
6.3 Het Hof is verder van oordeel dat de Inspecteur terecht geen verdere kwijtschelding dan tot op 50 percent heeft verleend. De door belanghebbende in dit verband aangevoerde verontschuldiging voor het niet voldoen van de verschuldigde belasting dat is gewacht overeenkomstig een op het aangiftebiljet vermelde mededeling met de strekking dat met betalen van de verschuldigde belasting moet worden gewacht op een naheffingsaanslag, verwerpt het Hof. Er veronderstellenderwijs vanuitgaande dat de onder 4.3 bedoelde aangifte op de juiste wijze is ingediend, had het naar 's Hofs oordeel op de weg van belanghebbende gelegen, te meer nu van de zijde van de Inspecteur daarop "slechts" is gereageerd met het opleggen van een naheffingsaanslag van f 4.000, zich daaromtrent te verstaan met de Inspecteur ten einde te vernemen hoe gehandeld diende te worden om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen. Het Hof merkt in dit verband op dat, ook indien de stelling van belanghebbende juist is dat met ene mevrouw C van de inspectie telefonisch contact is geweest waarbij is aangeraden een bezwaarschrift in te dienen, indiening van een bezwaarschrift achterwege is gebleven en ook na het betalen van evenbedoelde aanslag in mei 1989 vóór de ingestelde controle ten minste nog twee balansen zijn geproduceerd, waarin melding is gemaakt van de op belanghebbende rustende verplichting tot het betalen van omzetbelasting, zonder dat van de zijde van belanghebbende actie is ondernomen ten einde aan de op haar rustende verplichtingen te voldoen. De ter zitting hiervoor gebezigde verklaring van de gemachtigde dat belanghebbende dat is "vergeten" kan niet worden geaccepteerd.
Het Hof acht de verhoging passend en geboden vanuit een oogpunt van normhandhaving.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep alsmede het bestreden kwijtscheldingsbesluit.
Aldus vastgesteld op 7 juni 1995 door mr. J.T. Sanders, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. I.M.C. Vandewall. De beslissing is op de voet van artikel 17, lid 3, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken op 7 juni 1995 in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend aan
partijen verzonden: 7 juni 1995
[Zie ook arrest HR nummer 31377 (red.)]