3.1 Belanghebbende en D te W (hierna te noemen: D) waren tot 1 april 1985 gezamenlijk middellijk aandeelhouder in E BV (hierna te noemen: E), wier bedrijfsuitoefening destijds bestond uit de exploitatie van onroerende zaken.
3.2 Op 3 april 1981 kocht E de economische eigendom van vier verhuurde winkelpanden met bovenwoningen, gelegen aan de a straat 1 tot en met 13 (oneven nummers) en de b straat 1 te Q (hierna: de panden). De juridische eigendom van de panden bleef bij de toenmalige verkoper. De panden waren verhuurd via F te O (hierna: F).
3.3 De aankoopprijs van de panden ad f 1.458.627 was volledig gefinancierd door middel van een hypothecaire lening, gesloten bij de Sallandsche Bank NV, een dochtermaatschappij van Credit Lyonnais Bank Nederland BV. Deze bank verstrekte ook een geldlening van f 300.000 aan E.
3.4 In de loop van het jaar 1982 bleek E haar financiële verplichtingen jegens de Sallandsche Bank niet na te komen. Onder druk van de bank besloot E een poging te wagen de panden van de hand te doen. De vraagprijs bedroeg op 3 december 1982 f 2.000.000. Op 24 maart 1983 werd de vraagprijs verlaagd tot f 1.800.000. De volgende bieders dienden zich aan:
- 17 maart 1983: G te V, een belegger in vast goed, bood f 1.000.000;
- 25 mei 1983: de huurders van de panden a straat 1, 2 en 3 toonden belangstelling voor de door hen gehuurde winkelpanden; zij boden resp. f170.000, f 160.000 en f 160.000 (kosten koper); korte tijd later verhoogden zij hun bod tot resp. f 185.000, f 170.000 en f 185.000 (kosten koper);
- 3 juni 1983: F bevestigde namens één van haar cliënten een bod van f1.000.000;
- 2 augustus 1983: Makelaardij B te T (hierna te noemen: B) deed namens een cliënt een bod van f 1.100.000;
- 19 augustus 1983: H, gevestigd te S, deed een bod van rond
f 1.000.000, kosten koper.
Op de vorenvermelde biedingen is door E niet ingegaan.
3.5 Op 16 augustus 1984 werd de invordering van door E aan de Sallandsche Bank te betalen bedragen overgenomen door de afdeling Bijzonder Beheer van Credit Lyonnais Nederland BV (hierna: CLN). Tussen E en CLN werd, na langdurige onderhandelingen, het volgende overeengekomen:
- E zal de panden aan derden verkopen, zodanig dat bij de Sallandsche Bank f1.000.000 binnenkomt ter delging van openstaande schulden;
- ten aanzien van de toen nog resterende debetstand bij de bank ad f1.448.080,22 werd de volgende regeling getroffen:
a) de bank zal kwijting verlenen van f 1.098.080 exclusief lopende rente en kosten;
b) het restant van f 350.000 zal worden schuldig gebleven in rekening-courant, tegen de op dat moment tussen partijen gebruikelijke condities.
3.6 In de periode september 1984 tot april 1985 vonden de volgende gebeurtenissen plaats:
a) 27 september 1984: belanghebbende en D boden E f 1.000.000 voor de panden;
b) 1 oktober 1984: de algemene vergadering van aandeelhouders van E, in de personen van belanghebbende en D als vertegen-woordigers van de onmiddellijke aandeelhoudster (R BV) en van de directie, verklaarde zich akkoord met een eventuele verkoop van de panden aan belanghebbende en D voor een bedrag van f 1.000.000;
c) 6 oktober 1984: de NV Crediet- en Depositokas (hierna: de CDK-bank) zegde belanghebbende en D informeel toe dat financiering van de aankoop van de panden mogelijk was; op 11 en 24 september 1984 vonden voorbesprekingen plaats;
d) 23 november 1984: in de algemene vergadering van aandeelhouders van E werd definitief besloten tot de onder letter b) bedoelde verkoop van de panden aan belanghebbende en D;
e) 18 december 1984: F, die de panden voor E had verhuurd, kreeg van belanghebbende en D opdracht gegadigden voor doorverkoop van de panden te zoeken;
f) 21 december 1984: een schriftelijke koopovereenkomst tussen E enerzijds en belanghebbende en D anderzijds werd ondertekend;
g) 11 januari 1985: N, makelaars en taxateurs van onroerende goederen, taxeerden in opdracht van belanghebbende en D de verkoopwaarde van de panden. De onderhandse verkoopwaarde stelden zij op f 1.150.000;
h) 21 januari 1985: een schriftelijke koopovereenkomst tussen belanghebbende en D enerzijds en B anderzijds werd gesloten; B kocht de panden voor de prijs van f 1.250.000.
i) 29 januari 1985: de CDK-bank bevestigde onder verwijzing naar eerdere besprekingen dat aan belanghebbende en D een kortlopend krediet ten bedrage van f 1.100.000 zou worden verstrekt ten behoeve van de aan- en doorverkoop van de panden; de faciliteit gold tot 1 maart 1985.
j) 30 januari 1985: de verkoop van de panden door E aan belanghebbende en D werd in een notariële akte vastgelegd; ook op dat tijdstip droeg de juridische eigenaar van de panden de juridische eigendom aan hen over;
k) 1 maart 1985: belanghebbende en D droegen de eigendom van de panden over aan B
3.7 In 1988 heeft de afdeling controle van de toenmalige inspectie der vennootschapsbelasting te P een onderzoek ingesteld bij E. Gecontroleerd werd de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 1983 tot en met 1986. In dat rapport wordt gesproken van een uitdeling door E aan belanghebbende en D. De correctie werd aangebracht over het jaar 1984. Bij de regeling van de aanslag inkomstenbelasting 1984 ten name van belanghebbende was de Inspecteur niet bekend met het bestaan van dit rapport. Hij heeft die aanslag geregeld zonder enige correctie met betrekking tot dit punt. Toen hij naderhand kennis kreeg van het controlerapport, heeft hij belanghebbende alsnog een navorderingsaanslag over dat jaar opgelegd in verband met de door de controlerende ambtenaar geconstateerde uitdeling van ƒ 125.000. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag beroep aangetekend. De Inspecteur heeft na de indiening van dit beroepschrift de correctie laten vallen.
3.8 De aanslag inkomstenbelasting over het (onderhavige) jaar 1985 is op 10 oktober 1988 zonder correcties op de door belanghebbende ingediende aangifte geregeld. Op dat tijdstip beschikte de Inspecteur nog niet over informatie uit het vorenbedoelde controlerapport. Dit rapport was door een abuis van de (afdeling controle van de) inspectie der vennootschapsbelasting te P naar de inspectie der directe belastingen te M in plaats van naar die te L gezonden. Het rapport heeft de Inspecteur pas bereikt na het opleggen van de oorspronkelijke aanslag.
3.9 Naar aanleiding van een door E ingediend bezwaarschift tegen de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1984 is in 1990 door de Belastingdienst Ondernemingen te P een deelonderzoek bij haar ingesteld. In het kader van dit onderzoek vonden gesprekken plaats met B en K, verkoopbemiddelaar van F (hierna: K). In een brief van 29 januari 1991 van de controlerende ambtenaar J aan Inspecteur I van de toenmalige inspectie der directe belastingen te L deelt deze controlerende ambtenaar mede dat B en K hem hebben medegedeeld dat de bespreking die tot de daadwerkelijke koop/ verkoop van de panden door belanghebbende en D aan B hebben geleid, medio december 1984 hebben plaatsgevonden. Bij die gesprekken is volgens een tot de gedingstukken behorende notitie van deze ambtenaar ook naar voren gekomen dat B van K een koopoptie met betrekking tot de panden heeft verkregen.
3.10 B is in de onderhavige zaak als getuige gehoord. Tijdens dit verhoor heeft hij verklaard dat hij vanaf omstreeks juli 1983 zelf belangstelling kreeg om de panden, die tegenover zijn eigen kantoor liggen, te kopen, alsmede dat de vorenvermelde optie daaruit heeft bestaan dat hij begin september 1984 van K mondeling de toezegging heeft verkregen dat als de bank toestemming zou geven om de panden te leveren hij ze als eerste aangeboden zou krijgen. Omtrent zijn eigen bod van f 1.250.000 heeft B tijdens het getuigenverhoor het volgende verklaard: "Een paar weken voor ik de voorlopige koopakte heb getekend, kreeg ik een telefoontje van K dat er zaken gedaan konden worden. Ik bood toen weer 1,1 miljoen; dat was niet genoeg. K vroeg toen of ik bereid was mijn bod te verhogen en dat deed ik. Op een gegeven moment heb ik 1,25 miljoen geboden, mits de akte heel snel getekend zou worden. Mijn bod ging omhoog omdat de rente dalende was en ik wist dat een van de woningen in de panden leeg zou komen.".
3.11 Na het onder 3.9 genoemde deelonderzoek en daarop gevolgde gesprekken heeft de Inspecteur belanghebbende de bestreden navorderingsaanslag opgelegd. De Inspecteur corrigeerde daarbij het eerder vastgestelde belastbare inkomen met een bedrag van f 125.000, aangezien hij zich op het standpunt stelde dat belanghebbende met zijn deelname in de vorenvermelde aan- en verkoop van de panden arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) heeft verricht en daaruit in 1985 een opbrengst van f 125.000 heeft genoten. De navorderingsaanslag is opgelegd met een verhoging van 100 percent van de verschuldigde belasting, waarvan de Inspecteur 75 percent heeft kwijtgescholden.