GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE,
eerste meervoudige belastingkamer.
11 januari 1995
nummer: 94/0967
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Ondernemingen, betreffende in de maand juni 1993 van hem ingehouden dividendbelasting.
In de maand juni 1993 is door het Vastgoedbeleggingsfonds A (hierna: het Fonds) op aan belanghebbende gedane betalingen dividendbelasting ingehouden tot een bedrag van in totaal f. 18.180,75. Tegen deze inhouding heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij de thans bestreden uitspraak het bezwaar afgewezen.
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f. 75,=. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Gerechtshof van 14 december 1994, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur bijgestaan door mevrouw B. De Inspecteur heeft ter zitting één stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De inhoud van dit stuk moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. In juli 1972 is opgericht de Stichting Trustkantoor van het Vastgoedbeleggingsfonds A (hierna: de Stichting). Voor zover thans van belang luiden de artikelen 2, 3 en 7 van de - voor het laatst in november 1991 gewijzigde - statuten als volgt.
"Artikel 2
1. Het doel der stichting is het op haar naam doen stellen van onroerende goederen en andere vermogenswaarden van het VASTGOEDBELEGGINGSFONDS A, het daartegen uitgeven van vastgoedfrakties, die op een evenredig deel in het vermogen van het genoemde Fonds rechtgeven, het bewaren van vermogensbestanddelen van het Fonds en het optreden als debiteur voor hypothecaire- en andere aan het Fonds te verstrekken geldleningen en het verrichten van alle daarmede in verband staande werkzaamheden, alles met inachtneming van de "Voorwaarden van Beheer en Bewaring van het Vastgoedbeleggingsfonds A", zoals deze te eniger tijd zullen luiden.
2. Onder het doel is medebegrepen, het financieren van- zich sterk maken voor of zekerheden geven voor zowel rechtspersonen als natuurlijke personen".
"Artikel 3
De stichting wordt bestuurd door drie bestuursleden. De bestuursleden worden benoemd door de vergadering van houders van vastgoedfrakties van het Fonds en kunnen te allen tijde door haar worden ontslagen".
"Artikel 7
1. (...).
3. De houders van vastgoedfrakties zijn bevoegd hetzij in persoon, hetzij bij een schriftelijk gevolmachtigde, de vergadering bij te wonen, daarin het woord te voeren en het stemrecht uit te oefenen.
4. (...).
5. Elke vastgoedfraktie geeft recht op één stem".
3.2. De in artikel 2, lid 1, van de statuten van de Stichting bedoelde Voorwaarden van Beheer en Bewaring van het Vastgoedbeleggingsfonds A (hierna: de Voorwaarden) luiden - voor zover thans van belang - aldus.
Beleggingen
Artikel 1
1. Het vermogen van het fonds zal bestaan uit stortingen voor vastgoedfrakties die door de stichting "Stichting Trustkantoor van het vastgoedbeleggingsfonds A" zullen worden uitgegeven.
2. Het doel van het fonds is het beleggen van het vermogen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend in onroerende goederen.
3. De onroerende goederen en eventuele andere aktiva van het fondsvermogen zullen voor zover mogelijk ten name en onder berusting van het Trustkantoor worden gesteld.
Houders van vastgoedfrakties
Artikel 2
De houders van vastgoedfrakties als bedoeld in artikel 1 lid 1 zijn voor een evenredig aandeel gerechtigd tot het fondsvermogen. (...).
Vastgoedfrakties
Artikel 3
1. De vastgoedfrakties zijn nominaal groot eenhonderd gulden (ƒ 100,--). Zij luiden op naam.
2. (...).
Artikel 4
1. Overdracht van vastgoedfrakties is slechts mogelijk met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.
2. De vastgoedfraktiehouder die een of meer van zijn vastgoedfrakties wenst over te dragen - hierna te noemen de aanbieder - deelt aan het Bestuurskantoor mede welke vastgoedfrakties hij wenst over te dragen, al dan niet met vermelding van de minimumprijs waartegen hij tot overdracht bereid is.
3. Het Bestuurskantoor brengt de in het voorgaande lid bedoelde mededeling binnen één week na ontvangst daarvan, door middel van een aangetekende brief, ter kennis van alle vastgoedfraktiehouders, met vermelding van de eventueel door de aanbieder genoemde minimumprijs.
4. De medefraktiehouders van aanbieder delen (eveneens bij aangetekend schrijven) binnen vier weken na verzending van de in lid 3 van dit artikel bedoelde brief aan de aanbieder mede hoeveel vastgoedfrakties zij wensen te kopen en tegen welke prijs.
5. De aanbieder is verplicht met inachtneming van het bepaalde in de leden 6 en 7 van dit artikel tot overdracht van de door hem aangeboden vastgoedfrakties aan de hoogstbiedende(n), mits de door deze(n) geboden prijs ligt boven de eventueel door de aanbieder in zijn aanbieding gestelde minimumprijs.
6. Indien op meer dan de aangeboden vastgoedfrakties door de medevastgoedfraktiehouders tegen dezelfde prijs wordt gereflecteerd, vindt overdracht plaats naar evenredigheid van het aantal vastgoedfrakties dat reeds in het bezit van de gegadigden is.
7. Indien niet op alle aangeboden vastgoedfrakties door de medevastgoedfraktiehouders wordt gereflecteerd, is de aanbieder vrij zijn aanbod in te trekken en zijn vastgoedfrakties te verkopen aan derden, mits deze verkoop geschiedt tegen een prijs tenminste gelijk aan de eventueel gestelde minimumprijs.
Artikel 5
De eigendomsoverdracht van vastgoedfrakties geschiedt door betekening der akte van overdracht aan het Trustkantoor of door schriftelijke erkenning der overdracht door het Trustkantoor op grond van de daartoe aan hem overgelegde akte van overdracht.
Beheer en bewaring van het fondsvermogen
Artikel 7
1. Het Trustkantoor is belast met het op zijn naam stellen van onroerende goederen en andere aktiva van het Fonds, het daartegen uitgeven van vastgoedfrakties die op een evenredig deel van het fondsvermogen recht geven, het bewaren van het fondsvermogen, het optreden als debiteur voor hypothecaire en andere aan het Fonds te verstrekken geldleningen en het verrichten van alle met een en ander in verband staande werkzaamheden, alles binnen de grenzen van deze voorwaarden.
2. Het Bestuurskantoor drijft de zaken van het Fonds en voert de daarbij behorende administratie.
Inkomsten, kosten en lasten, beloning voor het Bestuurskantoor en het Trustkantoor
Artikel 12
1. (...).
4. Het netto-exploitatiesaldo, zijnde hetgeen overblijft van de inkomsten na aftrek van kosten, lasten, afschrijvingen en voorzieningen, wordt door het Bestuurskantoor aan het Trustkantoor binnen twee weken na de gewone vergadering van houders van vastgoedfrakties aan die houders betaalbaar gesteld. Geen uitkering kan worden gedaan zolang eventuele nadelige exploitatiesaldi van de voorafgaande zes boekjaren niet zijn aangezuiverd.
5. Het Bestuurskantoor is met goedkeuring van de vergadering van fraktiehouders gerechtigd te bepalen, dat gerealiseerde winst op beleggingen zal worden uitgekeerd.
6. (...)".
3.3. In 1993 waren er drie fraktiehouders: belanghebbende voor nominaal f. 196.550,=, zijn echtgenote voor nominaal f. 230.900,= en B.V. C te Z voor nominaal f. 140.150,=. Alle aandelen in deze BV worden gehouden door de echtgenote van belanghebbende.
3.4. In juni 1993 heeft het Fonds een winstuitkering gedaan ten bedrage van in totaal f. 210.012,=. Daarvan kwam aan belanghebbende toe een bedrag van f. 72.723,=, waarop een bedrag van f. 18.180,75 aan dividendbelasting werd ingehouden.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Het geschil betreft de vraag of het Fonds terecht dividendbelasting heeft ingehouden, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2. De Inspecteur stelt dat het Fonds moet worden aangemerkt als een fonds voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VpB), zodat op de aan belanghebbende gedane winstuitkering - gelet het bepaalde in artikel 1, leden 1 en 2, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB) - terecht dividendbelasting is ingehouden.
4.3. Belanghebbende weerspreekt de stelling van de Inspecteur, stellende dat de vastgoedfrakties van het Fonds niet vrij verhandelbaar zijn omdat niet voldaan is aan de in artikel 2, lid 2, slotzin, Wet VpB neergelegde eis dat voor de vervreemding van de frakties niet de toestemming van alle fraktiehouders is vereist.
4.4. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
4.5. Het beroep van belanghebbende strekt tot teruggaaf van de van hem ingehouden dividendbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vastgoedfrakties als verhandelbaar moeten worden aangemerkt. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord indien voor de vervreemding van de frakties niet de toestemming van alle fraktiehouders is vereist.
5.2. In artikel 4 van de Voorwaarden is de verhandelbaarheid van de vastgoedfrakties geregeld. Uit lid 7 van dat artikel 4 blijkt dat, nadat een fraktiehouder zijn te vervreemden frakties op de voet van de leden 2 tot en met 6 tevergeefs heeft aangeboden aan zijn medefraktiehouders, hij vrij is - en dus niet de toestemming van alle medefraktiehouders behoeft - die frakties te verkopen aan een derde, zij het dat de verkoopprijs niet lager mag zijn dan de eventueel gestelde minimumprijs. Derhalve is zonneklaar dat de vastgoedfrakties vrij verhandelbaar zijn, zodat gelet op het bepaalde in artikel 2, lid 2, Wet VpB moet worden geoordeeld dat het Fonds een fonds voor gemene rekening is, op de winstuitkeringen waarvan ingevolge het bepaalde in artikel 1, leden 1 en 2, Wet DB dividendbelasting moet worden ingehouden. De op de fraktiehouder rustende aanbiedingsplicht doet daaraan niet af.
5.3. Mitsdien heeft het Fonds terecht dividendbelasting ingehouden en is het beroep ongegrond.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Het Hof BEVESTIGT de uitspraak waarvan beroep.
Aldus vastgesteld op 11 januari 1995 door mrs. J.W. Ilsink, J.T. Sanders en K. Rijks, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 1995 in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. A.M. van Duijvendijk.
aangetekend aan
partijen verzonden: 25 januari 1995
[Zie ook arrest HR nummer 31006 (red.)]