GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
vierde meervoudige belastingkamer
6 december 1995
nummer 94/2931
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Grote Ondernemingen te P, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.
Aan belanghebbende is door de Inspecteur over het tijdvak 1
april 1988 tot en met 30 juni 1992 een naheffingsaanslag, gedagtekend 6 augustus 1993, opgelegd in de brandstoffenheffing op grond van artikel 61m van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (hierna: de Wet) van ƒ a. De aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak van 11 augustus 1994 gehandhaafd.
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 75,=. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 oktober 1995, gehouden te 's_Gravenhage. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende mr. K, alsmede namens de Inspecteur mevrouw mr. L, tot haar bijstand vergezeld van de heer M. Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.
2.3. De griffier heeft namens het Hof bij brief van 10 november 1995 aan de Inspecteur gevraagd gegevens over te leggen waaruit blijkt dat hij bevoegd is de onderhavige aanslag op te leggen. Bij brief van 17 november 1995 heeft de Inspecteur daartoe het na te noemen besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieuhygiëne geproduceerd. Gelet op de hierna volgende beslissing van het Hof is - uit proceseconomische overwegingen - het bepaalde in artikel 14, lid 1, aanhef en ten 2º, en artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken niet nageleefd. Het Hof heeft besloten onmiddellijk uitspraak te doen.
3. Ambtshalve bevonden grond tot vernietiging
3.1. Blijkens het bepaalde in aanvankelijk artikel 61q, lid 2, en per 1 juni 1990 artikel 61r van de Wet in verbinding met artikel 6, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling heffingen milieuhygiëne is inzake het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag het bevoegde bestuursorgaan het hoofd van de afdeling milieuheffingen en schadevergoedingen van de Directie Intern Beleid van het Directoraat-Generaal Milieubeheer van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: het hoofd). Blijkens een ongedateerd besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, nummer MPA 28493011, is mevrouw mr. L met ingang van 21 april 1993 tot 31 december 1997 aangesteld als onbezoldigd ambtenaar in tijdelijke dienst bij evengenoemd Ministerie en is zij getreden in de bevoegdheden en verplichtingen van het hoofd.
3.2. De op 6 augustus 1993 gedagtekende naheffingsaanslag had dus kunnen worden opgelegd door mevrouw L namens het hoofd. Blijkens het aanslagbiljet is de aanslag echter opgelegd door de Inspecteur, van wie gesteld noch gebleken is dat deze daartoe bevoegd was. Weliswaar kan uit de stukken van het geding worden afgeleid dat mevrouw L in ambtelijke zin ressorteert onder de Inspecteur, zijnde te dezen het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Grote Ondernemingen te P, maar dat enkele feit betekent - mede gelet op het vorenoverwogene - nog niet dat de Inspecteur ook bevoegd was de aanslag op te leggen. Mitsdien moet worden geoordeeld dat de aanslag door een onbevoegd bestuursorgaan is opgelegd, weshalve zowel de bestreden uitspraak als de aanslag moeten worden vernietigd.
4. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur in de proceskosten te veroordelen, aangezien belanghebbende niet een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan. Wel dient de Inspecteur belanghebbende het door haar betaalde griffierecht ad ƒ 75,= te vergoeden.
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de naheffingsaanslag en
gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende wordt vergoed het door
deze ter zake van de behandeling van het beroep gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 75,=.
Aldus vastgesteld op 6 december 1995 door mrs. J.W. Ilsink, vice-president, J.T. Sanders en J. Schuurman, raadsheren, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur mevrouw mr. Y. Postema-v.d. Koogh en de waarnemend griffier mr. L.M. Holdert. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
[Zie ook arrest HR nummer 31794 (red.)]