ECLI:NL:GHSGR:1994:AA4034

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
931182-E-3
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van verhuiskosten in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 augustus 1994 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende in beroep ging tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ¦ 43.281, met een belastingvrije som van ¦ 9.320. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag in zijn bestreden uitspraak. De zaak werd behandeld in raadkamer op 9 maart 1994, waarbij belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren. Belanghebbende verzocht om een schriftelijke uitspraak na een mondelinge uitspraak op 22 maart 1994, waarvoor hij griffierechten heeft betaald.

Het geschil draaide om de vraag of de door belanghebbende gemaakte verhuiskosten van ¦ 3.510 aftrekbaar waren. Belanghebbende had deze kosten opgevoerd als aftrekbare kosten in zijn aangifte, maar de Inspecteur had deze niet in aftrek aanvaard. Het Hof oordeelde dat verhuiskosten alleen als aftrekbare kosten uit dienstbetrekking in aanmerking komen als de verhuizing noodzakelijk was door de dienstbetrekking. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een nieuwe dienstbetrekking of bijzondere omstandigheden die de verhuizing noodzakelijk maakten. De enkele besparing op reistijd werd niet als voldoende argument gezien om de kosten als aftrekbaar te beschouwen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur en wees het beroep van belanghebbende af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde enkelvoudige belastingkamer.
Uitspraak d.d. 12 augustus 1994,
nummer: 931182-E-3.
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belasting-dienst/Particulieren, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ¦ 43.281 en een belasting-vrije som van ¦ 9.320. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Loop van het geding
Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van ¦ 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Gerechtshof van 9 maart 1994, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, alsmede de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van A.
Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 22 maart 1994 de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 1994 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is op 15 juli 1994 een griffierecht betaald van ¦ 150.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
Belanghebbende is sedert januari 1989 als "manager" in dienstbetrekking werkzaam op het hoofdkantoor van zijn werkgever dat is gelegen in het centrum van Z. In verband met de plaatsing op dat kantoor is belanghebbende toen verhuisd van P naar Z. Per 1 februari 1989 heeft belangheb-bende een huurwoning (een drie-kamer-appartement) betrokken op het adres a-straat 1 te Z. De enkele afstand tussen die woning en het hoofdkantoor bedraagt meer dan 10 km en de enkele reistijd beloopt 25 minuten. Per 1 april 1991 is belanghebbende verhuisd naar een koopwoning (een vier-kamer-woning) die gelegen is in het centrum van Z. De afstand tussen die woning en het hoofdkantoor beloopt minder dan 10 km en de enkele reistijd daartussen bedraagt 5 minuten. De in 1991 gemaakte kosten van verhuizing ad ¦ 3.510, die belanghebbende bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting voor dat jaar onder de aftrekbare kosten heeft gerangschikt, heeft de Inspecteur bij de vaststelling van de onderwerpelijke aanslag niet in aftrek aanvaard.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is de vraag of voormelde correctie terecht is aangebracht, welke vraag belangheb-bende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.
4.2. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. Zij hebben aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 39.771.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Verhuiskosten kunnen slechts als aftrekbare kosten uit dienstbetrekking in aanmerking komen, indien de dienstbetrekking de werknemer tot verhuizing noopte.
6.2. Nu vaststaat dat noch sprake was van het aanvaarden door belanghebbende van een nieuwe dienstbetrekking, noch van een overplaatsing en gesteld, noch gebleken is dat de verhuizing is opgeroepen door bijzondere omstandigheden gelegen in de aard van de dienstbetrekking, is naar het oordeel van het Hof het onder 6.1 gestelde hier niet het geval.
6.3. De door belanghebbende genoemde omstandigheid dat hij door de verhuizing in 1991 een aanzienlijke besparing op zijn reistijd voor woon-werkverkeer heeft bewerkstelligd, kan niet als een hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Immers niet valt in te zien dat er enig verband bestaat tussen de aard van belanghebbendes dienstbetrekking en de verkorting van de - in een geval als dat van belanghebbende geenszins ongebruikelijke - enkele reistijd van 25 minuten tot 5 minuten.
6.4. Het door belanghebbende ter zitting genoemde arrest van de Hoge Raad van 13 januari 1993, gepubliceerd in BNB 1993/98*, doet aan het onder 6.2 gegeven oordeel niet af. Uit dat arrest blijkt immers dat het in rechtsoverweging 3.5 daarvan vermelde criterium van toepassing is in een geval als bedoeld in rechtsoverweging 3.4, te weten in een situatie waarin een werknemer een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt. In de onderhavige zaak is daarvan geen sprake.
6.5. De omstandigheid dat belanghebbende, naar hij heeft gesteld, door de verhuizing een bijdrage heeft geleverd aan de leniging van het fileprobleem, brengt niet mee dat de desbetreffende kosten als aftrekbare kosten uit dienstbetrekking moeten worden aangemerkt.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Gerechtshof BEVESTIGT de uitspraak waarvan beroep.
Aldus vastgesteld in raadkamer op 12 augustus 1994 door mr. J.W.M. Tijnagel, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. A.M. van Duijvendijk.
Van Duijvendijk Tijnagel
aangetekend aan
partijen verzonden: 1 september 1994
[Zie ook arrest HR nummer 30653 (red.)]