Beschikking d.d. 11 december 2012
Zaaknummer 200.109.907
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M.M. Pater,
kantoorhoudende te Emmeloord,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 18 april 2012 (zaaknummer rechtbank 108961 / FA RK 10-2279) heeft de rechtbank Leeuwarden het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag over de minder¬jarigen [kind 1], geboren [in 1997], en [kind 2], geboren [in 1999], afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 16 juli 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 18 april 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek om haar het eenhoofdig gezag toe te kennen, alsnog toe te wijzen.
De vader heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen. Hij heeft bij brief van 13 augustus 2012 aan het hof kenbaar gemaakt geen verweer te voeren en er van uit te gaan dat de beslissing van de rechter in het belang zal zijn van zijn dochter en zijn zoon.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder:
- een brief van 13 september 2012 van mr. Pater met bijlagen (te weten de processen-verbaal uit eerste aanleg);
- een brief van 17 oktober 2012 van mr. Pater met bijlage.
Het hof heeft zowel aan de minderjarige [kind 1] als de minderjarige [kind 2] een formulier toegezonden met het verzoek daarop aan te geven of en zo ja, op welke wijze zij/hij haar/zijn mening omtrent de wijziging van het gezag aan het hof kenbaar wil maken. Het hof heeft deze formulieren niet terugontvangen en gaat er daarom van uit dat [kind 1] noch [kind 2] gebruik heeft willen maken van de mogelijkheid om haar/zijn mening kenbaar te maken.
Ter zitting van 15 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. Pater. De vader is niet verschenen, zoals hij het hof op 5 november 2012 ook telefonisch heeft laten weten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, opgeroepen in het kader van zijn adviserende taak, was mevrouw Jager aanwezig.
De beoordeling
1. [kind 1] en [kind 2] zijn geboren uit het huwelijk van de ouders. Het gezin is in 2000 geëmigreerd naar Nieuw Zeeland. De relatie tussen de ouders is medio 2004 feitelijk verbroken waarna de moeder met de kinderen is teruggekeerd naar Nederland. De vader is in Nieuw Zeeland gebleven.
2. Het huwelijk is [in 2005] ontbonden door inschrijving op die datum van de echtscheidings¬beschikking van [datum] in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn na de ontbinding van hun huwelijk het gezag over [kind 1] en [kind 2] gezamenlijk blijven uitoefenen. Het hoofdverblijf van de kinderen is bepaald bij de moeder.
3. In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank bij beschikking van 14 september 2005 een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de beide kinderen in die zin dat de vader iedere zondag om 11.00 uur, Nederlandse tijd, de kinderen zal bellen en dat, als de man in Nederland verblijft, partijen in onderling overleg afspraken zullen maken over wanneer hij en de kinderen elkaar kunnen zien.
4. Tot begin 2006 hebben de wekelijkse belcontacten tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden in overeenstemming met deze beslissing. Daarna is het contact verbroken. In 2009 is de vader naar Nederland gekomen en heeft hij de rechter, voor zover hier van belang, verzocht het contact en de omgang tussen hem en de kinderen te herstellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 25 augustus 2010 een raads¬onderzoek bevolen naar de mogelijkheden van een zorgregeling. Dit onderzoek heeft geen doorgang gevonden omdat de vader kort daarna weer naar Nieuw Zeeland is gegaan.
5. De moeder heeft zich in december 2010 gewend tot de rechtbank met het verzoek het gezamenlijk gezag te wijzigen en te bepalen dat zij voortaan alleen, met uitsluiting van de vader, het gezag over [kind 1] en [kind 2] zal uitoefenen.
6. De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 1 juni 2011 de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of een wijziging van het gezag in het belang van [kind 1] en [kind 2] is, en verzocht de rechtbank daarover te rapporteren en te adviseren. Mede op grond van deze onderzoeksbevindingen, neergelegd in een raadsrapportage van 19 januari 2012, heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking, in navolging van het advies van de raad, het verzoek van de moeder afgewezen.
7. De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen en heeft het hof verzocht het gezamenlijk gezag alsnog te wijzigen en het eenhoofdig gezag over de kinderen aan haar toe te kennen. Zij voert daartoe in de kern aan dat van een gezamenlijke gezagsuitoefening door haar en de vader al jarenlang geen sprake meer is. Ondanks haar pogingen door de jaren heen blijft hij ieder overleg uit de weg gaan, waardoor zij feitelijk het gezag over de kinderen alleen uitoefent. De vader is volgens de moeder niet langer geïnteresseerd in het wel en wee van de kinderen en hij heeft niet de belangen van de kinderen voor ogen bij zijn handelen, hetgeen zij bevestigd heeft gezien in de procedure betreffende de omgangsregeling uit 2009/2010. De moeder en de kinderen wensen thans dat het gezag alleen aan de moeder toekomt, mede omdat bijvoorbeeld de afgifte van een paspoort voor de kinderen problemen oplevert.
8. De vader heeft in zijn brief van 13 augustus 2012, zakelijk weergegeven, medegedeeld dat hij zich ten aanzien van het verzoek in hoger beroep refereert aan het oordeel van het hof. Verder heeft de moeder bij brief van 12 oktober 2012 een referte-verklaring overgelegd van de vader ten aanzien van het verzoek van de moeder aan de rechtbank om vervangende toestemming voor het kunnen laten wijzigen van de geslachtsnaam van de kinderen van die van de vader ([naam]) in die van de moeder ([naam]). Uit geen van deze stukken, afzonderlijk dan wel in onderling verband beschouwt, kan echter worden afgeleid dat de vader instemt met het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag te belasten en met de gronden daarvan. Het hof zal dan ook het verzoek van de moeder inhoudelijk beoordelen.
9. Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling rechtvaardigt. Het hof dient derhalve te onderzoeken of er gronden bestaan om het gezag te wijzigen.
10. Het hof stelt daarbij voorop dat voor gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg (kunnen) nemen, althans dat de ouders tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen (kunnen) voordoen, zodanig dat zij niet klem of verloren raken tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
11. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof duidelijk geworden dat de verstandhouding tussen de ouders sinds de terugkeer van de moeder met de kinderen naar Nederland halverwege 2004 is verslechterd en inmiddels al geruime tijd ernstig is verstoord. Er is geen of nauwelijks communicatie tussen de ouders. Zoals hiervoor is overwogen staat verder vast dat er sinds 2006 ook geen structureel contact meer is tussen de vader en de kinderen.
12. Ten aanzien van de huidige situatie heeft de moeder verklaard dat de vader na haar vertrek met de kinderen naar Nederland geen belangstelling meer heeft getoond voor contact met en overleg over de kinderen, ondanks haar pogingen om te overleggen en hem bij de kinderen te betrekken. De vader heeft op zijn beurt hierover in eerste aanleg verklaard dat de moeder hem nimmer bij beslissingen over de kinderen heeft betrokken, op zijn pogingen daartoe niet of louter afwerend heeft gereageerd en dat hij zich hierbij uiteindelijk heeft neergelegd, zoals hij zich ook heeft neergelegd bij het feit dat er geen contact meer is met de kinderen.
De stukken die de moeder heeft ingebracht ter onder¬bouwing van haar stellingen hebben het hof, mede bezien in het licht van de mededelingen van de vader en de stukken die hij heeft overgelegd, niet tot de overtuiging gebracht dat het vooral de houding en gedragingen van de vader zijn (geweest) die hebben geleid tot de huidige stand van zaken. De verklaringen van de ouders geven weliswaar zicht op ieders eigen beleving, maar gaan voorbij aan ieders eigen aandeel in dit proces. Het hof acht aannemelijk dat beide ouders een bijdrage hebben geleverd aan de situatie zoals deze op dit moment bestaat.
13. Wat er echter ook zij van het ontstaan van de huidige situatie, het hof constateert dat tussen de ouders geen constructief overleg over de kinderen mogelijk is. De vader heeft (in ieder geval) sinds 2006 geen invulling meer gegeven en kunnen geven aan een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Het nemen van beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg door de ouders is dan ook al langere tijd niet aan de orde. Verbetering binnen afzienbare termijn ligt, gezien de omstandig¬heden, niet in de rede.
14. Daarbij overweegt het hof dat uit de stukken ook niet is gebleken dat de vader zich door de jaren heen moeite heeft getroost om zich in ieder geval door derden die beroepshalve beschikken over dergelijke informatie over de kinderen, op de hoogte te laten stellen over belangrijke feiten en omstandig¬heden over de persoon van de kinderen of hun verzorging en opvoeding.
15. Ook is niet duidelijk geworden op welke wijze de vader vorm wenst te geven aan een behoorlijke invulling van het gezag, nu hij woonachtig is in Nieuw Zeeland, al geruime tijd geen contact meer heeft met de kinderen en ook al geruime tijd niet of nauwelijks is betrokken bij het leven van de kinderen.
16. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet in het belang van de kinderen het gezamenlijk gezag van de ouders te laten voortduren en is het hof van oordeel dat een wijziging van het gezag in het belang van de kinderen die bij de moeder wonen, noodzakelijk is.
17. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het inleidende verzoek van de moeder alsnog toewijzen. Het hof merkt hierbij wel op dat deze gezagswijziging niet afdoet aan de plicht van de moeder om de vader regelmatig schriftelijk te informeren over gewichtige aangelegenheden (zoals schoolprestaties, gezondheid, activiteiten en psychische gesteldheid) die de kinderen betreffen en omgekeerd, het recht van de vader om daarover door de moeder schriftelijk geïnformeerd te worden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt dat de moeder voortaan het gezag over de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1997], en [kind 2], geboren [in 1999], alleen zal uitoefenen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch (voorzitter), M.P. den Hollander en A.W. Jongbloed en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 december 2012 in bijzijn van de griffier.