De koopovereenkomst
4. Ter onderbouwing van zijn stelling dat - anders dan de rechtbank heeft beslist - er tussen [appellant] en [geïntimeerde] geen (perfecte) koopovereenkomst tot stand gekomen is voert [appellant] in de eerste plaats aan dat niet duidelijk is wanneer aanbod en aanvaarding hebben plaatsgevonden.
4.1. Voor de beoordeling van dit punt acht het hof de brief van [notaris] d.d. 1 februari 2010 (produktie 11 bij memorie van grieven) van belang. Deze brief bevat onder meer de volgende passages:
- 29 augustus 2008: de heer [A] van [makelaardij] stelt mede-ondergetekende telefonisch in kennis van de aanstaande levering [appellant]/[geïntimeerde], met de mededeling dat een en ander op korte termijn gerealiseerd zou moeten worden;
- 1 september 2008: mede-ondergetekende heeft de gebruikelijke kadastrale recherches uitgevoerd (geen beslag);
- 2 september 2008, 15.00 uur: de heer [appellant] en de heer [A] zijn op mijn kantoor geweest voor het bespreken van het concept van de koopovereenkomst zoals door de genoemde makelaar opgesteld;
aantekeningen zijn door mede-ondergetekende gemaakt met name in verband met de overdracht van produktierechten en toeslagrechten;
de heer [appellant] heeft het origineel van het overzicht van de geregistreerde toeslagrechten in verband met de overdracht achtergelaten op mijn kantoor;
- 4 september 2008, concept van de akte van levering met bijbehorende afrekening verzonden aan partijen;
- 8 september 2008, gewijzigd concept met situatietekening en een gewijzigde afrekening verzonden in verband met een tussen partijen overeengekomen wijziging in de te leveren oppervlakte;
- 10 september 2008, aktepassering zou om 9.00 uur plaatsvinden, de heer [appellant], de heer [A], de heer [geïntimeerde], waren allen tijdig aanwezig.
De heer [appellant] was reeds omstreeks 8.30 uur aanwezig voor het bespreken van een volmacht (zulks mede in verband met de overdracht van genoemde produktie- en toeslagrechten) en vervolgens om de akte met de wederpartij en notaris door te nemen en om vervolgens tot de aktepassering over te gaan.
Bij recherche is die ochtend echter gebleken dat conservatoir beslag is gelegd door [X]
4.2. Uit het voorgaande blijkt naar 's hofs oordeel dat er - zo al niet eind augustus - in ieder geval op 2 september 2008 tussen [appellant] en [geïntimeerde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Op dat moment was op de wezenlijke punten met betrekking tot de koopovereenkomst overeenstemming bereikt; de koopprijs per hectare en de over te dragen zaken stonden vast. Er is een concept-akte van levering opgesteld. Dat, naar [appellant] stelt daarna, nog is gesproken over een deel van de grond dat hij niet wilde verkopen, maar zelf ter beschikking wilde houden doet hieraan niet af. Naar ten pleidooie is gebleken ging het om een relatief zeer klein deel van de grond dat [appellant] zelf wilde houden (2 hectare op de te leveren 52 hectare) en dat dit voor [geïntimeerde] geen probleem was. De geringe aanpassingen in de wijziging van de oppervlakte (en derhalve ook in de koopprijs) zijn verwerkt in het gewijzigd concept dat de notaris dat bij brief van 8 september 2008 (produktie bij memorie van antwoord) aan [appellant] heeft verzonden.
Gesteld noch anderszins gebleken is dat [appellant] zich naar aanleiding van deze brief tot de notaris of tot [geïntimeerde] heeft gewend om te protesteren tegen het uitgangspunt van de concept-akte dat een koopovereenkomst was gesloten. Daarentegen is [appellant] wel twee dagen later, op 10 september, naar de notaris gegaan. [appellant] heeft in de stukken noch ten tijde van de pleidooizitting een duidelijke verklaring gegeven voor zijn gang naar de notaris anders dan om de akte van overdracht te laten passeren. Dat hij bij de notaris nog nader wilde onderhandelen over essentiële punten is zonder duidelijke onderbouwing, die ontbreekt, onaannemelijk. Daar komt bij dat, naar als onweersproken vaststaat, op 10 september de koopprijs door [geïntimeerde] reeds naar de notaris was overgemaakt.
4.3. Waar [appellant] nog stelt dat door makelaar [A] misbruik is gemaakt van zijn feitelijk overwicht en de juridische onkunde van [appellant] gaat het hof daaraan voorbij, nu [A] immers door hem zelf, [appellant], is benaderd en hij ook degene is die de provisie van de makelaar zou betalen. [A] dient derhalve als makelaar van [appellant] te worden aangemerkt. Het hof verwerpt bij gebrek aan feitelijke onderbouwing de stelling van [appellant] dat [A] als makelaar van [geïntimeerde] optrad.
4.4. Nu naar het oordeel van het hof tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen is, zal het hof thans op de overige onder 3 weergegeven punten ingaan.