Beschikking d.d. 29 november 2012
Zaaknummer 200.111.661
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.A.M. Koolen, kantoorhoudende te [X],
Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland,
kantoorhoudende te Almere,
geïntimeerde,
belast met de voogdij over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen: BJZ.
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 15 mei 2012 (zaaknummers: 192391 / FL RK 11-4424 en 192227 / FL RK-4580) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de verzoeken van de moeder tot wijziging van het gezag over de minderjarige [het kind], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [X] (hierna: [het kind]), alsmede tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de moeder en [het kind] met uitzicht op definitieve terugkeer bij de moeder afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 augustus 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 15 mei 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende haar inleidende verzoeken toe te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 28 september 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair dit ongegrond te verklaren, met zoveel nodig bekrachtiging van de beschikking van 15 mei 2012.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van de rechtbank van 20 augustus 2012, met als bijlage de brief van de pleegouders aan de rechtbank, en brieven met bijlagen van 25 oktober 2012 en 1 november 2012 van mr. Koolen. Het hof heeft, hoewel laatstgenoemde brief met bijlagen van mr. Koolen te laat is ingediend, toch kennisgenomen van de inhoud daarvan, nu dit in het belang van [het kind] is, daartegen van de zijde van BJZ geen bezwaar bestond en de brief, inclusief de producties, eenvoudig te doorgronden was.
[het kind] heeft bij brief van 23 oktober 2012 zijn mening over het geschil aan het hof kenbaar gemaakt.
Ter zitting van 2 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Koolen en namens BJZ de heer [gezinsvoogd] (gezinsvoogd) en de heer [begeleider] (werkbegeleider). Mevrouw [tolk] heeft als tolk in de Engelse taal voor de moeder opgetreden en is daartoe ter zitting van het hof beëdigd. De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De beoordeling
1. [het kind] is op [geboortedatum] uit de moeder geboren. De moeder verbleef toen illegaal in Nederland. De biologische vader van [het kind] is niet in beeld. De moeder heeft inmiddels een verblijfsvergunning tot en met 2014.
2. Als moeder van [het kind] is na de geboorte aan de burgerlijke stand opgegeven [Y] (hierna: mevrouw [Y]), een vriendin van de moeder. Mevrouw [Y] is verder niet bij de verzorging en opvoeding van [het kind] betrokken geweest. De moeder stelt dat zij voor deze constructie heeft gekozen, omdat [het kind] op deze wijze de Nederlandse nationaliteit verkreeg en daardoor gebruik kon maken van de Nederlandse gezondheidszorg.
3. In november 2004 is de moeder door de vreemdelingenpolitie gearresteerd en zij heeft tot januari 2005 in detentie gezeten. Gedurende deze periode is [het kind] in een crisispleeggezin opgenomen. Nu niet in het gezag over [het kind] werd voorzien - zowel de moeder als mevrouw [Y] ontkenden de moeder van [het kind] te zijn - is bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2004 de Werkstichting Jeugdbescherming van het Bureau Jeugdzorg Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna: de werkstichting), met ingang van 6 november 2004 tot tijdelijke voogd over [het kind] benoemd.
4. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2005 is de werkstichting, ingevolge het bepaalde in artikel 1:253r van het Burgerlijk Wetboek (BW), met ingang van 5 maart 2005 tot voogd over [het kind] benoemd. De voogdijmaatregel is vervolgens bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2006 met ingang van 15 september 2006 overgedragen aan Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland.
5. In de periode van 2004 tot 2006 heeft [het kind] in drie verschillende pleeggezinnen gewoond. De moeder was in deze periode niet in staat om de zorg voor [het kind] op zich te nemen, omdat zij met regelmaat in Ghana verbleef om de benodigde papieren voor het aanvragen van haar verblijfsvergunning te verkrijgen.
6. Op 25 mei 2007 is ingevolge de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2007 en na dna-onderzoek de geboorteakte van [het kind] verbeterd, in die zin dat de moeder als moeder vermeld is in [het kind]' geboorteakte. De moeder erkende ook de moeder van [het kind] te zijn.
7. Begin 2007 is [het kind] bij de moeder en haar partner geplaatst, waarbij Intensief Pedagogische Thuishulp is ingezet. Het lukte de moeder echter niet om de zorg voor [het kind] te combineren met haar werk en hem de basiszorg te bieden die hij nodig had. Ook op financieel gebied bestonden er grote zorgen. Toen de moeder vanwege familieomstandigheden eind 2007 naar Ghana is vertrokken, en zij [het kind] achter heeft gelaten, is [het kind] opnieuw in een crisispleeggezin geplaatst.
8. In 2008 heeft BJZ vanwege de noodzaak om [het kind] na vele jaren van onduidelijkheid en onrust een duidelijk toekomstperspectief te bieden, besloten om [het kind] op te laten groeien in een perspectiefbiedend pleeggezin.
9. De moeder heeft de rechtbank op 25 november 2011 verzocht haar met het gezag over [het kind] te belasten en een in goede justitie te bepalen bezoek- en contactregeling op te leggen, met uitzicht op een definitieve terugkeer bij de moeder.
10. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg".
De overwegingen
* Het gezag
11. Uit het overgelegde uittreksel uit het gezagsregister is het hof gebleken dat BJZ ingevolge het bepaalde in artikel 1:253r BW tot voogd over [het kind] is benoemd. Op grond van artikel 1:253q lid 5 BW kan de moeder, op haar verzoek, wederom met het gezag worden belast, indien de rechter overtuigd is dat [het kind] weer aan haar mag worden toevertrouwd. Naar het oordeel van het hof dient voor de beantwoording van de vraag of [het kind] weer aan de moeder mag worden toevertrouwd dezelfde beoordeling ten grondslag te worden gelegd als in het geval het gezag wordt hersteld na ontzetting of ontheffing. Derhalve zal het hof toetsen of de beslissing om [het kind] weer aan de moeder toe te vertrouwen zedelijk verantwoord is, waarbij zowel de belangen van de moeder als [het kind] nauwgezet worden afgewogen. Het recht van [het kind] op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid staat hierbij centraal.
12. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [het kind] een kwetsbaar kind is. Gezien de ernst van zijn gedragsproblemen is [het kind] in 2010 psychologisch onderzocht. Bosman GGZ heeft geconstateerd dat [het kind] is gediagnosticeerd met PTSS, een reactieve hechtingsstoornis en ADD. [het kind] heeft intensieve begeleiding en zorg nodig om zich positief te kunnen ontwikkelen. Daarnaast is een stabiele en gestructureerde thuissituatie voor hem van essentieel belang.
13. Het hof is met BJZ van oordeel dat het gelet op [het kind]' ernstige problematiek en zijn aankomende puberteit van groot belang is dat sprake is van stabiliteit ten aanzien van zijn woonsituatie en het gezag. Het belang van [het kind] is dan ook gebaat bij voortzetting van zijn verblijf in het pleeggezin. [het kind] ontwikkelt zich daar goed en geeft zelf in zijn brief ook aan dat hij uiteindelijk liever bij zijn pleegouders blijft wonen. Het hof acht het niet in het belang van [het kind] dat deze stabiele opvoedingssituatie wordt doorbroken.
14. Het door de moeder voorgestelde alternatief - herstel in het gezag, gevolgd door ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing -, acht het hof niet in [het kind]' belang, nu de moeder heeft gesteld dat zij de mogelijkheid wenst te hebben jaarlijks de noodzakelijkheid van de kinderbeschermingsmaatregelen en het verblijf van [het kind] in het pleeggezin ter discussie te stellen. Hierdoor zal zeer waarschijnlijk sprake zijn van terugkerende onrust en spanning bij [het kind] en zal er een risico blijven dat de ontwikkeling van [het kind] wordt verstoord door de nog altijd openstaande mogelijkheid van terugplaatsing bij de moeder. Dit risico van verstoring van de ontwikkeling van [het kind] weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de moeder om gezag over [het kind] te verkrijgen.
15. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de moeder nog altijd niet achter de pleegzorgplaatsing staat en niet in staat is om deze naar [het kind] toe te ondersteunen. De moeder vindt dat zij haar moederschap zou verloochenen als zij [het kind] vertelt dat het goed is dat hij opgroeit in het pleeggezin. Door [het kind] niet het gevoel te geven dat hij tot zijn meerderjarigheid in het pleeggezin mag wonen en daar mag zijn wie hij is, handelt de moeder niet in het ontwikkelingsbelang van [het kind].
16. Ook overigens is de moeder niet altijd in staat om de belangen van [het kind] boven haar eigen belangen te stellen. Dit is al begonnen toen de moeder de keuze heeft gemaakt om een andere vrouw als moeder van [het kind] aan te merken, waarbij het vervolgens tot 2007 heeft geduurd voordat de moeder bereid was om aan een dna-onderzoek mee te werken om de feitelijke situatie weer te herstellen. In de tussenliggende periode heeft de moeder de zorg voor [het kind] meermalen aan BJZ overgelaten en in de perioden dat zij zelf de zorg voor [het kind] droeg heeft zij [het kind] ernstig verwaarloosd. Zo liet de moeder [het kind] regelmatig hele dagen alleen thuis en zaten de moeder en [het kind] enige tijd in het donker en in de kou, toen als gevolg van betalingsachterstanden het gas en de elektriciteit waren afgesloten. Hoewel de moeder thans haar leefomstandigheden heeft verbeterd, is nog geen ontwikkeling zichtbaar in haar pedagogische vaardigheden. Tijdens de bezoeken probeert de moeder regelmatig onderwerpen ter sprake te brengen die moeilijk zijn voor [het kind]. Toen [het kind] in het kader van de EDMR-therapie aan de moeder moest vragen wat haar naam is en wat de naam van [het kind]' vader is, heeft de moeder hier zodanig heftig op gereageerd dat dit bij [het kind] tot buikpijn, spanningen en nachtmerries heeft geleid. Ook heeft de moeder haar zoon [Q] onverwacht meegenomen naar een bezoekmoment. Toen BJZ dit als te belastend voor [het kind] kwalificeerde, en de moeder [Q] daarop heeft moeten wegsturen, heeft ook dit bij de moeder een heftige reactie teweeg gebracht, welke de weekendpleegvader heeft doen besluiten af te zien van verdere begeleiding van de bezoekmomenten. Het hof moet dan ook constateren dat de moeder onvoldoende controle lijkt te hebben over haar emoties en daarmee niet in het belang van [het kind] handelt.
17. Daar komt bij dat het hof er onvoldoende van overtuigd is geraakt dat de moeder de EDMR-behandeling die [het kind] bij de GGZ volgt voor de trauma's vanuit zijn jeugd, welke behandeling het hof noodzakelijk acht, in voldoende mate zal ondersteunen. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de moeder ter zitting desgevraagd heeft geantwoord dat zij de geschetste problematiek van [het kind] niet herkent. [het kind] laat deze problemen niet zien als hij bij haar is, aldus de moeder. Naar het oordeel van het hof onderkent de moeder hiermee de zorgen die er over [het kind] bestaan onvoldoende en lijkt zij onvoldoende inzicht te hebben in haar eigen aandeel hierin. Het hof acht dit zorgelijk.
18. Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft het hof niet de overtuiging gekregen dat [het kind] weer aan de moeder mag worden toevertrouwd en zal het hof het verzoek van de moeder dienaangaande afwijzen. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
* Het verzoek om een ruimere omgangsregeling
19. Het hof overweegt dat een goede omgangsregeling tussen [het kind] en de moeder in het belang van de identiteitsontwikkeling van [het kind] moet worden geacht.
20. Het hof is van oordeel dat het aan BJZ dient te worden overgelaten om de omgangsregeling nader in te vullen. BJZ dient daarbij telkens weer een goede afweging te maken tussen het belang van [het kind] en het belang van de moeder, om uiteindelijk tot een zo optimaal mogelijke omgangsregeling te komen.
21. BJZ heeft naar voren gebracht dat pas als de moeder de pleegzorgplaatsing ook naar [het kind] toe ondersteunt, en de omgangsmomenten goed blijven verlopen, de haalbaarheid van een uitbreiding van de omgangsregeling aan de orde kan komen. Het hof onderschrijft deze visie en acht het op dit moment niet in [het kind]' belang om de bestaande omgangsregeling uit te breiden. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
22. Het vorenstaande neemt niet weg dat het hof het initiatief van BJZ om de omgang voortaan met behulp van een pleegzorgmedewerker anders in te vullen ondersteunt. Het hof gaat er dan ook van uit dat BJZ dit initiatief voortzet.
* Aanhoudingsverzoek
23. Namens de moeder is ter zitting verzocht de zaak aan te houden, teneinde de raad in de gelegenheid te stellen om te onderzoeken in hoeverre [het kind] is gebaat bij een uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof acht zich evenwel op grond van alle beschikbare stukken voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en ziet geen noodzaak voor het door de moeder verzochte onderzoek, te meer niet nu een dergelijk onderzoek opnieuw onrust bij [het kind] teweeg zou brengen, hetgeen niet in zijn belang kan worden geacht.
Slotsom
24. Op grond van het vorenstaande zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 15 mei 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, R. Feunekes en G.K. Schipmölder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 november 2012 in bijzijn van de griffier.