ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7396

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.923
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging leningsovereenkomsten door bewindvoerder

In deze zaak heeft de bewindvoerder van de moeder verzocht om machtiging om leningsovereenkomsten aan te gaan met de kinderen van de rechthebbende. Dit verzoek is zowel door de rechtbank als het hof afgewezen. De bewindvoerder heeft in een eerdere tussenbeschikking de gelegenheid gekregen om een medische verklaring van de moeder, [belanghebbende 1], in te dienen. Het hof heeft vastgesteld dat [belanghebbende 1] niet in staat is om toestemming te verlenen voor het verzoek van de bewindvoerder, en heeft daarom besloten om haar niet te horen.

De bewindvoerder heeft verzocht om machtiging tot het sluiten van leningsovereenkomsten met de kinderen van de rechthebbende, onder voorwaarden die in een conceptovereenkomst zijn opgenomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek moet worden afgewezen. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en voegt hieraan toe dat het verzoek is gedaan met het oog op een geleidelijke overheveling van vermogen om erfbelasting te besparen. Het hof heeft echter niet kunnen vaststellen dat de kinderen van de rechthebbende na haar overlijden recht hebben op het vermogen waar het verzoek betrekking op heeft.

Bovendien is het hof van mening dat er onvoldoende zekerheid is dat bij het overlijden van [belanghebbende 1] iedereen zijn rechtmatige deel van de nalatenschap zal ontvangen. Het hof heeft ook opgemerkt dat er geen clausule is opgenomen die voorziet in de opeisbaarheid van de verstrekte bedragen in geval van nood, wat niet in het belang van [belanghebbende 1] is. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, voor zover deze aan hoger beroep onderworpen was.

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 november 2012
Zaaknummer 200.106.923
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de bewindvoerder],
kantoorhoudende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 1],
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 2],
3. [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 3],
4. [belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 4],
5. [belanghebbende 5],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 5].
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 25 september 2012, zoals bij partijen bekend, waarvan de inhoud hier als ingelast wordt beschouwd.
Het verdere procesverloop
Bij voormelde tussenbeschikking heeft het hof de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om een medische verklaring ten aanzien van [belanghebbende 1] in het geding te brengen, één en ander zoals vermeld in die tussenbeschikking.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van een faxbrief van 21 oktober 2012, met bijlage, tevens per gewone brief binnengekomen bij de griffie van het hof op 23 oktober 2012.
Het hof acht zich voldoende geïnformeerd en zal de zaak verder op de stukken afdoen.
De beoordeling
Het horen van [belanghebbende 1]
1. Het hof is van oordeel dat uit de stukken, waaronder de bij de brief van 21 oktober 2012 overgelegde medische verklaring van [de dokter] (huisarts) en de behandeling ter zitting van het hof genoegzaam is gebleken dat [belanghebbende 1] niet in staat is om toestemming te verlenen ten aanzien van het door de bewindvoerder verzochte en dat zij niet in staat is om haar mening daaromtrent kenbaar te maken. Het hof heeft op grond van het voorgaande geoordeeld dat in het onderhavige geval wordt afgezien van het horen van [belanghebbende 1].
Het verzoek van de bewindvoerder
2. De bewindvoerder heeft - zakelijk weergegeven - verzocht om hem te machtigen tot het namens [belanghebbende 1] sluiten van leningsovereenkomsten met de kinderen van rechthebbende, onder de voorwaarden opgenomen in de als productie 6 bij zijn beroepschrift overgelegde conceptovereenkomsten.
3. Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dienaangaande over en maakt deze tot de zijne.
4. Het hof voegt daar het volgende aan toe. Uit de stukken en de behandeling ter zitting van het hof is gebleken dat het verzoek is gedaan uit het oogpunt van geleidelijke overheveling van vermogen teneinde erfbelasting te besparen. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de kinderen van rechthebbende na haar overlijden gerechtigd zullen zijn tot dat deel van haar nalatenschap waarop het onderhavige verzoek betrekking heeft. Niet uitgesloten is immers dat er na overlijden van [belanghebbende 1] nog anderen (mede) gerechtigd blijken te zijn ten aanzien van haar nalatenschap. Daarbij acht het hof ook van belang dat niet is gebleken dat de constructie die is verzocht met wijlen de echtgenoot van [belanghebbende 1] is besproken en evenmin is gebleken dat met hem is besproken hoe na zijn overlijden het vermogen van [belanghebbende 1] dient te worden beheerd. Uit de stukken en de behandeling ter zitting van het hof is daarentegen gebleken dat de verzochte vermogensoverheveling op de wijze zoals is verzocht pas aan de orde is gekomen ná het overlijden van de echtgenoot van [belanghebbende 1] terwijl ter zitting eveneens is gebleken dat de echtgenoot van rechthebbende, ondanks het reeds jaren bestaande bewind over het vermogen van [belanghebbende 1], feitelijk, in plaats van de bewindvoerder en met diens toestemming, dit vermogen beheerde. Overleg met hem over de voorgenomen constructie zoals hiervoor bedoeld had dan ook in de rede gelegen en het feit dat dit niet is gebeurd bevreemdt het hof.
5. Het hof is concluderend van oordeel dat onvoldoende zeker is dat bij overlijden van [belanghebbende 1] een ieder - wie dat ook zal blijken te zijn - zijn rechtmatige deel van de nalatenschap krijgt. Daarnaast is uit de stukken en de behandeling ter zitting van het hof gebleken dat geen clausule is opgenomen die voorziet in opeisbaarheid van de verstrekte bedragen in geval van een calamiteit of andere dringende noodzaak aan de zijde van [belanghebbende 1], hetgeen niet in het belang van [belanghebbende 1] is te achten.
6. Het hof is aldus van oordeel dat de bestreden beschikking, voor zover aan hoger beroep onderworpen, onder aanvulling van de gronden moet worden bekrachtigd.
De slotsom
7. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan beroep onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, A.W. Beversluis en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 november 2012 in bijzijn van de griffier.