Beschikking d.d. 22 november 2012
Zaaknummer 200.111.853
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Lelystad,
appellant,
hierna te noemen: de raad,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Jansen, kantoorhoudende te Amsterdam,
De William Schrikker Groep,
kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: WSG.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 25 mei 2012 (zaaknummer 197834 / JL RK 12-406) heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de minderjarigen [kind 1] (hierna te noemen [kind 1]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [kind 2] (hierna te noemen [kind 2]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [kind 3] (hierna te noemen [kind 3]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en [kind 4] (hierna te noemen [kind 4]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], voor de periode van één jaar onder toezicht gesteld. Daarnaast heeft de rechtbank aan de gezinsvoogdij-instelling een machtiging verleend om [kind 1] en [kind 2] met ingang van 25 mei 2012 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de termijn van één jaar.
De rechtbank heeft het verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] en [kind 4] afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 21 augustus 2012, heeft de raad verzocht de beschikking van 25 mei 2012 te vernietigen voor zover het de afwijzing van de machting tot uithuisplaatsing van [kind 3] en [kind 4] betreft en opnieuw beslissende de machting tot uithuisplaatsing van [kind 3] en [kind 4] voor de periode van de ondertoezichtstelling te verlenen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 7 september 2012, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep te verwerpen.
Van WSG is op 12 september 2012 een verweerschrift binnengekomen bij de griffie. Het hof heeft dit verweerschrift bij de beoordeling van de zaak buiten beschouwing gelaten omdat het niet tijdig is ingediend.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 18 september 2012 met bijlage van de raad.
Ter zitting van 26 oktober 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de raad, vertegenwoordigd door mevrouw W. Douma, de moeder en haar advocaat en WSG, vertegenwoordig door mevrouw [X] (gezinsvoogd).
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4]. [kind 3] en [kind 4] hebben hun vaste verblijfplaats bij haar.
2. [kind 1] en [kind 2] hebben van maart 2002 tot februari 2012 onder toezicht van WSG gestaan, [kind 3] van september 2008 tot februari 2012 en [kind 4] van februari 2011 tot februari 2012. Vanwege het niet tijdig indienen van het verlengings-verzoek is WSG door de kinderrechter bij beschikking van 23 januari 2012 niet ontvankelijk verklaard in hun verzoek om de termijn van de ondertoezichtstellingen te verlengen.
3. De raad heeft vervolgens een onderzoek gedaan naar de opvoedsituatie van de kinderen en heeft op 3 mei 2012 het verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van één jaar.
4. Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank op het verzoek van de raad beslist zoals hiervoor weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De raad is het niet eens met deze beschikking voor zover het de afwijzing van het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] en [kind 4] betreft en heeft hoger beroep ingesteld.
De overwegingen
5. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarigen.
6. De raad is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder, met ondersteuning van hulpverleningsinstanties, de opvoeding van [kind 3] en [kind 4] wel aan kan. De raad meent dat - ook na de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] - de mogelijkheden van de moeder om [kind 3] en [kind 4] in de thuissituatie op te voeden ontoereikend zijn en dat de opvoedingsomgeving van de kinderen ontoereikend is en moeder geenszins aansluit bij hun ontwikkelingsbehoeften. Er is volgens de raad sprake van onverantwoord opvoeden wat bij de oudste drie kinderen en in mindere mate bij [kind 4] reeds heeft geleid tot ernstige gedragsproblemen.
7. De hulpverlening die eerder in het kader van de ondertoezichtstelling werd geboden is ontoereikend gebleken om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen dan wel te beperken. De moeder is niet leerbaar gebleken en slechts beperkt begeleidbaar. De maatregel van ondertoezichtstelling heeft volgens de raad niet geleid tot een verzorgings- en opvoedingssituatie die structureel tegemoet komt aan de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De raad is dan ook van mening dat [kind 3] en [kind 4] eveneens uit huis geplaatst moeten worden.
8. De moeder betwist hetgeen de raad stelt. De betrokken hulpverleners hebben voor [kind 3] en [kind 4] plannen opgesteld die in de huidige gezinssituatie ten uitvoer gelegd zullen worden en op dit moment gaat het volgens de moeder goed. De moeder is van mening dat nu eerst bezien dient te worden of de nieuwe thuissituatie en recent ingezette hulpverlening voor de nodige rust en stabiliteit zorgt.
9. Anders dan de moeder en de rechtbank is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind 3] en [kind 4] noodzakelijk is dat de door de raad verzochte machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. Het hof overweegt daartoe het volgende.
10. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof ervan overtuigd dat de moeder een liefdevolle band met de kinderen heeft en veel van haar kinderen houdt. De pedagogische capaciteiten van de moeder zijn echter ontoereikend gebleken. Hoewel zij zeer betrokken is bij haar kinderen kan zij onvoldoende aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Er is de afgelopen jaren veel hulpverlening ingezet binnen het gezin, maar dit heeft niet geleid tot een langdurige verbetering van de opvoedsituatie van de kinderen. De moeder is niet, althans onvoldoende, in staat de benodigde zorg aan de kinderen te bieden en zij is hierin niet leerbaar gebleken.
11. Na de uithuisplaatsing van de twee oudste kinderen is er in de thuissituatie tijd nodig geweest om de rust te laten weerkeren. Inmiddels gaat [kind 3] naar het speciaal basisonderwijs en naar de dagopvang van [Y]. Het gaat daar beter met hem. [kind 4] is aangemeld voor het Instapje, een project waarin moeder en kind worden begeleid. Het hof ziet zich gesteld voor de afweging deze prille ontwikkelingen aan te zien en af te wachten of het verzoek van de raad te honoreren.
12. Bij deze afweging speelt het volgende zwaar mee:
De moeder heeft zich in het (recente) verleden stelselmatig afwijzend opgesteld in de richting van de hulpverlening. Na de uithuisplaatsing van de twee oudste kinderen is de acceptatie van hulp nog steeds erg moeizaam en zij laat ook nu nog regelmatig negatief gedrag zien. De moeder geeft aan vooral met rust gelaten te willen worden. De gezinsvoogd heeft ter zitting aangegeven dat de moeder de haar aangeboden cursussen en trainingen om haar pedagogische vaardigheden te verbeteren niet heeft afgerond. Het hulpverleningsplan dat recent met de moeder is opgesteld is volgens de gezinsvoogd ook met grote moeite tot stand gebracht. Ook de contacten met [Y] lopen moeilijk, omdat de moeder niet goed lijkt te begrijpen wat er van haar wordt verlangd. In september 2012, derhalve na de uithuisplaatsing van de oudste twee kinderen, is er bovendien wederom een AMK-melding binnen gekomen. Wat er ook zij van de inhoud van deze melding, het hof acht het zorgelijk dat dit is gebeurd nadat de oudste kinderen uit huis zijn geplaatst. Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de moeder, ook thans, onvoldoende op lange termijn een veilige thuissituatie voor [kind 3] en [kind 4] kan waarborgen.
13. De thuissituatie bij de moeder heeft geen positief effect op de ontwikkeling van de kinderen. Zo verminderen de ernstige gedragsproblemen van [kind 3] onvoldoende. Hij vertoont agressief, grensoverschrijdend en druk gedrag en lijkt achter te lopen in zijn cognitieve ontwikkeling. De gedragsproblemen van [kind 3] vergen een specifieke hulpverlening en een opvoedingsaanpak waartoe de moeder niet in staat is. Het hof is er onvoldoende van overtuigd geraakt dat de huidige hulp, onder meer van [Y], langdurig de problemen zal oplossen. Gelet op de leeftijd van [kind 3] is dat echter wel noodzakelijk.
14. Ook [Kind] wordt naar het oordeel van het hof bedreigd in haar sociaal emotionele ontwikkeling. Na de uithuisplaatsing van de oudste twee kinderen is deze bedreiging weliswaar afgenomen, maar het hof acht het risico dat zich ook bij haar ernstige gedragsproblematiek ontwikkelt als [kind 4] bij de moeder blijft wonen groot, mede gelet op de problematiek van haar oudere broers en zus. Ondanks alle hulp die sinds 2002 bij moeder is ingezet, is er geen sprake van een stabiele veilige situatie voor de kinderen. Om verdere problematiek te voorkomen en hun veiligheid te waarborgen is een uithuisplaatsing van [kind 3] en [kind 4] naar het oordeel van het hof noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding.
Slotsom
15. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd, voor zover aan hoger beroep onderworpen. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het betreft de afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] en [kind 4];
en opnieuw beslissende:
verleent aan de gezinsvoogdij-instelling een machtiging om de minderjarigen [kind 3], geboren op [geboortedatum], en [kind 4], geboren op [geboortedatum], met ingang van de datum van deze beschikking uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg gedurende dag en nacht voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 25 mei 2013);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, R. Feunekes en H. Lenters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 november 2012 in bijzijn van de griffier.