ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7259

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.108.579
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap op grond van misbruik van omstandigheden tijdens minderjarigheid moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 20 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van de erkenning van het vaderschap door de man van de minderjarige [het kind]. De vrouw, appellante, had eerder bij de rechtbank Leeuwarden verzocht om de erkenning te vernietigen, omdat zij tijdens haar minderjarigheid door misbruik van omstandigheden was bewogen om toestemming te geven voor de erkenning. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarna de vrouw in hoger beroep ging.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de vrouw en de man hadden een relatie en tijdens deze relatie is [het kind] geboren. De man heeft [het kind] erkend, maar het bleek later dat hij niet de biologische vader was. De moeder was ten tijde van de erkenning minderjarig en stond onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ). Het hof oordeelde dat de moeder zich in een kwetsbare situatie bevond en dat de man misbruik had gemaakt van deze omstandigheden door haar onder druk te zetten om toestemming te geven voor de erkenning.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat was om een weloverwogen keuze te maken en dat de erkenning door de man op onrechtmatige wijze tot stand was gekomen. Het hof heeft de erkenning van het vaderschap door de man vernietigd, omdat de toestemming van de moeder was verkregen door misbruik van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:205 lid 1, aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek. De beslissing van het hof houdt in dat de griffier van het hof een afschrift van de beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leeuwarden, zodat de erkenning officieel kan worden vernietigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 20 november 2012
Zaaknummer 200.108.579
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw, dan wel de moeder,
advocaat mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
Belanghebbenden:
1. Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ/de voogdes van [het kind],
2. mr. M.M. Hoelen,
advocaat kantoorhoudende te Leeuwarden,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van
[het kind],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 21 maart 2012 heeft de rechtbank Leeuwarden (zaaknummer 116479/FA RK 11-1994) - onder meer en voor zover hier van belang - het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning door de man van de minderjarige [het kind] (hierna: [het kind]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 20 juni 2012, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 21 maart 2012 te vernietigen voor zover het betreft het verzoek in zaaknummer 116479 en opnieuw beslissende de erkenning door de man te vernietigen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de man geen verweerschrift ingediend. Hij heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
De bijzondere curator heeft bij brief, binnengekomen op de griffie 20 juli 2012 aangegeven te persisteren bij haar standpunt zoals verwoord op bladzijde 12 en 13 van de aan de rechtbank gerichte brief van 23 februari 2012, inhoudende dat zij van mening is dat de vrouw in haar verzoek tot vernietiging van erkenning van het vaderschap dient te worden gevolgd.
Bij verweerschrift van 24 juli 2012, binnengekomen op de griffie op 25 juli 2012, heeft BJZ verzocht om het beroepschrift van de vrouw gegrond te verklaren en de erkenning van [het kind] door de man alsnog te vernietigen met inachtneming van artikel 3 en 4 IVRK.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 26 juni 2012 van mr. Hofstra met als bijlage een beschikking d.d. 1 februari 2012 waarbij mr. Hoelen door de rechtbank tot bijzondere curator over [het kind] is benoemd en een brief van 16 juli 2012 van mr. Hofstra met als bijlage het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) d.d. 11 juli 2012, waarin de raad adviseert de man de omgang met [het kind] te ontzeggen voor de duur van een jaar in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep inzake de erkenning.
Ter zitting van 9 oktober 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Hofstra, de man, bijgestaan door mr. Pieters, namens BJZ mevrouw [X] en de bijzondere curator mr. Hoelen. De raad heeft zich in het kader van zijn adviserende taak doen vertegenwoordigen door de heer [Y].
De beoordeling
Feiten en achtergronden
1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens deze relatie is op [geboortedatum] [het kind] geboren. [het kind] is kort voor zijn geboorte, op 14 februari 2011, door de man erkend. De moeder was toen nog minderjarig en stond onder toezicht van BJZ. Bij beschikking van 28 maart 2011 heeft de rechtbank Leeuwarden BJZ belast met de voogdij over [het kind]. Anders dan de rechtbank in haar beschikking van 21 maart 2012 overweegt, is BJZ nog steeds belast met de voogdij over [het kind], nu het gezag op grond van artikel 1:281 sub b BW niet aan de moeder is opgedragen.
2. Na het verbreken van de relatie van partijen, omstreeks half mei 2011, is uit ouderschapsonderzoek d.d. 27 mei 2011 gebleken dat de man niet de biologische vader van [het kind] is.
Al met al heeft de man ongeveer gedurende een maand een gezin gevormd met [het kind]. Er is thans geen contact tussen [het kind] en de man. Een vordering van de man strekkende tot vaststelling van een voorlopige omgangsregeling is door de voorzieningenrechter bij vonnis in kort-geding d.d. 13 juli 2011 afgewezen.
3. De moeder heeft sinds juni 2011 een relatie met de heer [Z]. Uit die relatie is een kind geboren.
4. De moeder heeft op 1 december 2011 bij inleidend verzoekschrift de rechtbank Leeuwarden verzocht een bijzondere curator te benoemen ten behoeve van [het kind] en de erkenning door de man van [het kind] te vernietigen, op grond dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige en zij tijdens haar minderjarigheid door misbruik van omstandigheden is bewogen toestemming tot erkenning aan de man te geven. De man heeft zich tegen het verzoek van de vrouw verweerd.
5. Bij beschikking van 1 februari 2012 is door de rechtbank Leeuwarden tot bijzondere curator over [het kind] benoemd mr. Hoelen, advocaat te Leeuwarden.
6. Bij beschikking van 21 maart 2012 heeft de rechtbank beslist zoals weergegeven onder "Het geding in eerste aanleg".
Het oordeel van het hof
7. Op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1, aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, door de moeder bij de rechtbank een verzoek tot vernietiging van de erkenning worden ingediend, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden is bewogen toestemming tot de erkenning te geven. In geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden wordt het verzoek door de moeder niet later ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
8. Niet in geschil is dat de man niet de biologische vader is van [het kind], dat partijen dat in februari 2011 ten tijde van de erkenning reeds wisten en dat partijen in mei 2011, kort na de geboorte van [het kind], hun relatie hebben verbroken. Niet ter discussie staat dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning binnen de daartoe in de wet gestelde termijn is ingediend.
De vraag is of destijds de toen minderjarige moeder is bewogen door misbruik van omstandigheden haar toestemming tot erkenning te geven.
9. Het hof acht bij zijn beoordeling de volgende omstandigheden van belang.
Uit de stukken blijkt dat in het verleden grote zorgen waren over de leefsituatie van de moeder bij haar ouders, in die zin dat sprake was van mishandeling en (vermoedens) van misbruik door haar vader. Voorts is bij de moeder ernstige en complexe problematiek geconstateerd. Gebleken is dat zij licht verstandelijk gehandicapt is en dat haar realiteitsbesef en haar mogelijkheden om een inschatting van haar eigen vermogen te geven, gering zijn.
Op 23 mei 2008 is de moeder (voorlopig) onder toezicht van BJZ gesteld, en op 6 juni 2008 heeft de kinderrechter een machtiging tot plaatsing van de moeder in een residentiële inrichting verleend. De maatregel van ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd tot aan de meerderjarigheid van de moeder. Aanvankelijk verbleef de moeder in "De Doggershoek". Later is zij in "Het Poortje" geplaatst. De moeder heeft Het Poortje in oktober 2009 verlaten, waarna zij enige tijd bij haar grootmoeder heeft gewoond.
In 2009 is er sprake geweest van een relatie tussen partijen, die vervolgens, nadat de moeder begin 2010 een miskraam heeft gehad, is verbroken. De moeder heeft hierna een korte, gewelddadige relatie gehad met de biologische vader van [het kind], waarbij de moeder (evenals haar moeder) stelt te zijn mishandeld. Omstreeks mei 2010 is de relatie van partijen hersteld. De moeder heeft tijdens de laatste maanden van haar zwangerschap onderdak gekregen bij de ouders van de man, nadat zij door haar eigen moeder na een ruzie uit huis was gezet.
Uit de stukken en hetgeen BJZ hierover ter zitting heeft verklaard, is voorts gebleken dat de relatie tussen de moeder en BJZ ten tijde van de erkenning ernstig was verstoord, dat van een vertrouwensband tussen hen geen sprake was en dat bij de moeder de vrees bestond dat [het kind] na de geboorte uit huis zou worden geplaatst.
Op grond van het voorgaande acht het hof aannemelijk dat de moeder zich ten tijde van de erkenning in een uiterst kwetsbare situatie bevond. In het licht daarvan en van hetgeen BJZ heeft verklaard ten aanzien van de gesprekken die tussen de moeder, de gezinsvoogd en de man hebben plaatsgevonden kort vóór de geboorte van [het kind], acht het hof voorts aannemelijk dat de moeder niet goed in staat was om een weloverwogen keuze te maken ten aanzien van de vraag of zij de man toestemming tot erkenning wilde verlenen.
10. Het hof acht het verhaal van de moeder dat de man tijdens de gesprekken met de gezinsvoogd die kort voor de geboorte van [het kind] hebben plaatsgevonden, bleef aandringen op erkenning, geloofwaardig. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gezinsvoogd ter zitting heeft verklaard dat zij de moeder destijds niet alleen te spreken kreeg, dat de man tijdens de gesprekken met de gezinsvoogd nadrukkelijk aanwezig was en daarbij steeds aan het woord was en dat hij zich daarbij zeer dwingend opstelde, terwijl de moeder een uiterst terughoudende rol innam. Gelet op deze verklaring van de gezinsvoogd in samenhang met hetgeen hiervoor onder r.o. 9 ten aanzien van de moeder is overwogen, acht het hof voorts aannemelijk dat vanuit de man aanzienlijke druk is uitgeoefend op de moeder om haar toestemming tot erkenning te geven. De omstandigheid dat de gezinsvoogd tijdens de gesprekken veelvuldig heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van een mogelijke erkenning en in zoverre tegendruk heeft geboden, leidt, anders dan de man betoogt, niet tot de conclusie dat de moeder tijdens de gesprekken in voldoende mate werd ondersteund, nu haar relatie met BJZ ten tijde van die gesprekken ernstig was verstoord en van een vertrouwensband geen sprake was.
11. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de goede intenties van de man en van zijn verlangen om samen met de moeder een toekomst op te bouwen en haar kind een veilige omgeving te geven. Ook valt niet uit te sluiten dat beide partijen indertijd bij elkaar wilden blijven en de intentie hadden om een bestendige relatie op te bouwen. Dat neemt echter niet weg dat de man zich bewust had moeten zijn van de zeer kwetsbare situatie waarin de moeder zich ten tijde van de erkenning bevond en van de omstandigheid dat de moeder tengevolge daarvan niet, althans onvoldoende in staat was weerstand te bieden aan druk vanuit de man. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de man misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden waarin de moeder verkeerde door bij de moeder te blijven aandringen op toestemming tot erkenning, tegen alle adviezen van BJZ in.
12. Gelet op het voorgaande acht het hof aannemelijk geworden dat de toestemming van de moeder ten tijde van haar minderjarigheid tot erkenning door de man tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden als bedoeld in art. 1:205 lid 1, aanhef en onder c, BW. Het subsidiaire betoog van de man - in eerste aanleg - dat sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, treft, gelet op het bepaalde in lid 2 van dat artikel en hetgeen hiervoor is overwogen, geen doel. Het hof zal daarom het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [het kind] door de man toewijzen.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw beslissende:
vernietigt de erkenning door de man gedaan op 14 februari 2011 van de minderjarige [het kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
draagt de griffier van het hof op niet eerder dan drie maanden na dagtekening van deze beschikking - en voor zover daartegen geen cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leeuwarden, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 aanhef en onder a BW.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, G. Jonkman en B.J. Voerman, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 november 2012 in bijzijn van de griffier.