ECLI:NL:GHLEE:2012:BY6934

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K12/0093
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervolging inzake de verdwijning van [slachtoffer]

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 20 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klaagster, die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om beklaagden niet te vervolgen voor de verdwijning van haar nichtje, [slachtoffer]. De klacht is ingediend op 27 februari 2012 en betreft de gebeurtenissen rondom de vermissing van [slachtoffer] op 14 januari 1992. Klaagster stelt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een strafbaar feit, terwijl de advocaat-generaal van mening is dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot vervolging over te gaan.

Het hof heeft vastgesteld dat er in de jaren na de verdwijning meerdere opsporingsonderzoeken zijn uitgevoerd, waaronder het Batavus 09-onderzoek door de Regiopolitie Drenthe. Ondanks de inzet van middelen en het horen van getuigen, heeft dit onderzoek geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de omstandigheden van de verdwijning van [slachtoffer]. Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat [slachtoffer] door een misdrijf om het leven is gekomen, en dat de aangifte van klaagster onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.

Daarom heeft het hof geoordeeld dat er geen aanleiding is om beklaagden te vervolgen en heeft het de klacht van klaagster afgewezen. De beschikking is gegeven door de rechters J.J. Beswerda, A. Dijkstra en P.W.J. Sekeris, in tegenwoordigheid van griffier E.J. Schwerzel. De zaak heeft belangrijke vragen opgeroepen over de rol van de betrokkenen en de effectiviteit van het opsporingsonderzoek, maar het hof heeft geen basis gevonden voor een strafrechtelijke vervolging.

Uitspraak

Klachtnummer 12/0093
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 20 december 2012
inzake de klacht van:
Klaagster,
woonplaats kiezende ten kantore van mw. mr. E.P. Vroegh,
advocaat te [woonplaats],
hierna te noemen klaagster,
ter zake van het uitblijven van een strafvervolging tegen
Beklaagde 1,
en
Beklaagde 2,
wonende te [woonplaats].
hierna te noemen beklaagden.
Het procesverloop
De klacht is bij het hof binnengekomen op 27 februari 2012.
Ingevolge de beschikking van dit hof d.d. 5 maart 2012 heeft de advocaat-generaal, onder overlegging van de processtukken, schriftelijk verslag gedaan.
Klaagster is op 21 november 2012 door één van de leden van het hof in raadkamer gehoord.
Klaagster heeft zich in raadkamer doen bijstaan door mw. mr. E.P. Vroegh voornoemd.
De motivering
De inhoud van de klacht
1. De klacht richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie, beklaagden niet te vervolgen ter zake van (medeplichtigheid aan dan wel medeplegen van) moord c.q. doodslag op [slachtoffer] dan wel het verbergen van haar stoffelijk overschot, volgens klaagster gepleegd op 14 dan wel 15 januari 1992 te [plaats].
Het standpunt van de advocaat-generaal
2. De advocaat-generaal is van oordeel, dat de klacht dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling
3. Ter zake van het feit waarop de klacht betrekking heeft, is door Regiopolitie Drenthe, Recherche Zuid-West een onderzoek ingesteld, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in een dossier.
4. [slachtoffer], het nichtje van klaagster, wordt in 1987 op tienjarige leeftijd als pleegkind in het gezin van beklaagde 1 en haar inmiddels overleden echtgenoot [naam] geplaatst. [slachtoffer] ouders zijn op
26 december 1977 bij een verkeersongeval omgekomen en sindsdien heeft ze bij familie, opvangtehuizen en pleegouders verbleven. Van het gezin [naam] maken nog drie eigen kinderen deel uit, waarvan het jongste kind beklaagde [beklaagde 2] is.
5. In de avond van 15 januari 1992 wordt door één van de pleegouders de vermissing van [slachtoffer] aan de politie gemeld. Volgens de [pleegvader] zou [slachtoffer] op 14 januari 1992 rond 22.00 uur naar bed zijn gegaan. De [pleegvader] was die avond alleen thuis met [slachtoffer] en beklaagde [beklaagde 2], omdat beklaagde [beklaagde 1] naar een cursus volksdansen was. De volgende ochtend rond
6.45 uur constateerde [de pleegvader] dat [slachtoffer] niet in haar bed lag. In eerste instantie werd aangenomen dat [slachtoffer] al vroeg op de fiets naar haar school in Meppel was vertrokken. Later bleek dat het meisje die dag niet op school was geweest, waarna in de loop van de avond de politie werd geïnformeerd.
6. Nadat er met enige tussenpozen, en zonder enig resultaat, onderzoek naar de verdwijning van [slachtoffer] is gedaan, is in maart 2009 onder de naam "Batavus 09" opnieuw een opsporingsonderzoek gestart. Daarbij zijn beklaagden als verdachten aangemerkt, als zodanig gehoord en zijn tevens zo'n 150 getuigen gehoord. Uiteindelijk heeft ook dit onderzoek geen helderheid verschaft omtrent de vraag wat er na 14 januari 1992 omstreeks 22.00 uur met [slachtoffer] is gebeurd.
7. In haar klaagschrift stelt klaagster dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] is weggelopen en dat derhalve de conclusie kan worden getrokken dat zij door een misdrijf om het leven moet zijn gekomen. Volgens klaagster bestaan er voldoende verdenkingen richting beklaagden om een vervolging te rechtvaardigen, waarbij klaagster onder andere wijst op het late tijdstip van de melding van de vermissing aan de politie, op de negatieve uitlatingen van beklaagde [beklaagde 1] over [slachtoffer], op de geruchten over seksueel misbruik in het gezin [naam] en op het feit dat de kleren van [slachtoffer] kort na haar verdwijning zijn weggegeven.
Beklaagden ontkennen dat zij enige betrokkenheid hebben gehad bij de verdwijning van [slachtoffer].
8. Door het Batavus 09-team van de Regiopolitie Drenthe is een uitgebreid en grondig opsporingsonderzoek verricht, hetgeen tot een lijvig dossier heeft geleid. In dat onderzoek zijn alle relevante vragen gesteld, zijn alle mogelijke scenario's onderzocht en is gewerkt vanuit alle denkbare hypotheses over de vraag wat er in de nacht van 14 op 15 januari 1992 met [slachtoffer] kan zijn gebeurd. Daarbij zijn beklaagden als verdachten aan vele verhoren onderworpen en is iedere mogelijke getuige gehoord. Tot een oplossing heeft dit onderzoek echter niet geleid.
9. Na haar verdwijning is nooit meer iets van [slachtoffer] vernomen. De twijfel die dit gegeven bij klaagster doet rijzen omtrent de vraag of [slachtoffer] nog in leven is, is gerechtvaardigd. Echter, nu niet vastgesteld is kunnen worden dat [slachtoffer] niet meer leeft, is dit scenario niet uit te sluiten. Maar zelfs indien uitgegaan wordt van het gegeven dat [slachtoffer] is overleden, kan op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens niet met zekerheid worden vastgesteld dat haar dood het gevolg is geweest van een strafbaar feit, laat staan dat beklaagden daarin de hand hebben gehad. Dat betekent dat nu naar het oordeel van het hof de aangifte onvoldoende door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund en - gelet op de omvang van het reeds verrichte onderzoek - niet verwacht kan worden dat nader onderzoek alsnog voldoende bewijs zal opleveren, de klacht dient te worden afgewezen.
10. Nu op basis van het vorenstaande geen vervolging zal worden bevolen, heeft het hof geen aanleiding gezien beklaagden op te roepen.
De beslissing
Het gerechtshof:
wijst de klacht af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.J. Beswerda, A. Dijkstra en P.W.J. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Schwerzel als griffier.