Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000809-12
Uitspraak d.d.: 6 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 maart 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 november 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Dit vonnis houdt in veroordeling ter zake van de feiten 1 (diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen) en 2 (handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie) tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een meldingsgebod, deelname aan gedragsinterventies, ambulante begeleiding in een forensische polikliniek en meewerken aan ambulante woonbegeleiding indien de reclassering dit nodig acht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.R. Kellerman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de [winkel] in [plaats] (feit 1). Hierbij is gedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en zijn de twee aanwezige winkelmedewerkers vastgebonden. Verdachte en zijn medeverdachte zijn ervandoor gegaan met de inhoud van de kluis. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp (feit 2).
Dergelijk gewelddadig optreden wordt door slachtoffers in het algemeen als zeer ingrijpend ervaren en heeft gewoonlijk grote nadelige psychische gevolgen. Bovendien worden gevoelens van angst en onveiligheid daardoor in de samenleving versterkt. De rechtsorde raakt ernstig geschokt door dergelijke feiten. Daarom staat de strafoplegging niet alleen in het teken van de vergelding van toegebracht leed maar ook in het teken van generale preventie.
Ter zitting heeft de verdediging wegens de persoonlijke omstandigheden van verdachte verzocht om een lagere gevangenisstraf dan was opgelegd door de rechtbank.
Drs. R.R. Beth, forensisch gedragsdeskundige en orthopedagoog heeft een Pro Justitia rapport opgesteld d.d. 13 februari 2012. Uit dit rapport blijkt onder meer dat verdachte functioneert op zwakbegaafd intelligentieniveau. Daarnaast is sprake van cluster B persoonlijkheidsproblematiek met narcistische, compulsieve, vermijdende en antisociale trekken. Het hof houdt – overeenkomstig de bevindingen uit voornoemd rapport - rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten.
Het hof heeft verder bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 oktober 2012 - eenmaal eerder is veroordeeld ter zake van een vermogensdelict.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat slechts een gevangenisstraf een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof zal - conform de rechtbank en de advocaat-generaal - aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opleggen. In de hiervoor genoemde omstandigheden én gelet op de jonge leeftijd van verdachte - hij was ten tijde van het plegen van de feiten 19 jaren oud - ziet het hof redenen om een groot deel van die straf (18 maanden) voorwaardelijk op te leggen (dit was bij de rechtbank 12 maanden). Deze straf is gelijk aan de straf die de medeverdachte opgelegd heeft gekregen. Oplegging van het voorwaardelijke strafdeel heeft mede als doel om verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Hieraan worden de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het dictum aan verbonden.
De verdediging heeft ter zitting tevens verzocht om bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening te houden met het feit dat niet verdachte degene is geweest die de geweldshandelingen heeft verricht tijdens de overval, maar dat dit de medeverdachte is geweest. Het hof gaat hierin niet mee en acht het gewicht van de rol van verdachte bij de overval niet in een dergelijke mate verschillen van die van de medeverdachte, dat hierbij bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden. Hierbij speelt een rol dat het verdachte is die als ex-medewerker van [winkel] alle informatie heeft verstrekt ten dienste van een geslaagde overval.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of t.b.v. vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs a.b.i. art. 1 Wet o/d identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
• verdachte zich zal houden aan het meldingsgebod van de reclassering;
• verdachte zal deelnemen aan gedragsinterventies: Cognitieve vaardigheidstraining (COVA+), arbeidsvaardighedentraining (ARVA) en een leefstijltraining;
• verdachte zich ambulant zal laten behandelen in een forensische polikliniek zoals de Tender;
• verdachte zal meewerken aan ambulante woonbegeleiding, als de reclassering dit nodig acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 6 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.