Gerechthof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001592-11
Uitspraak d.d.: 3 december 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2011 in de strafzaak tegen
[verdacht],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 november 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte terzake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren, met de bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en ambulante behandeling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2009, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 6 oktober 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk [slachtoffer] (geboren op 17 juni 2009) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer] heen en weer en/of op en neer geschud en/of anderszins geweld uitgeoefend op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 6 oktober 2009 is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, subsidiair:
hij op of omstreeks 30 september 2009, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 6 oktober 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], aan zijn zoon, althans aan een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren op 17 juni 2009), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer] heen en weer en/of op en neer te schudden en/of anderszins geweld uit te oefenen op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer], terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, meer subsidiair:
hij op of omstreeks 30 september 2009, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 6 oktober 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend zijn zoon, althans een persoon (te weten [slachtoffer], geboren op 17 juni 2009), meermalen, althans éénmaal (met kracht) heen en weer en/of op en neer heeft geschud, en/of anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan deze [slachtoffer] op 6 oktober 2009 is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Gelet op (onder meer) onderstaande deskundigenverklaringen acht het hof bewezen dat [slachtoffer], geboren op 17 juni 2009, op 6 oktober 2009 is overleden als gevolg van een ernstig schudincident dat op 30 september 2009 heeft plaatsgevonden.
Drs. A. Maes, arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), verklaart in haar rapport d.d. 18 mei 2010 met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer]:
"Concluderend betreft het hier een 3,5 maanden oud geworden jongetje waarbij zowel bij klinisch als bij postmortaal onderzoek recente (circa 1 week oude) en niet recente (circa 3 weken oude) traumatische afwijkingen aan de hersenen werden gevonden. Ook waren er recente traumatische oogafwijkingen. Andere oorzaken voor het spontaan optreden van de gevonden afwijkingen werden uitgesloten. De gevonden afwijkingen zijn het gevolg geweest van acceleratie/deceleratie letsel passend bij ten minste twee keer heftig schudden al dan niet in combinatie met een vorm van impact (botsend geweld) van het hoofd.
Het overlijden wordt door de opgelopen hersenschade zonder meer verklaard.
[slachtoffer], 3,5 maand oud, is overleden als gevolg van hersenzwelling en hersenschade opgeleverd door niet accidenteel hersenletsel."
Dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG verbonden aan het NFI, rapporteert op 26 mei 2010 omtrent de doodsoorzaak van [slachtoffer]:
"Gelet op de aard, de ernst en het beloop van de medische bevindingen, en de afwezigheid
van een plausibele accidentele toedracht voor het ontstaan daarvan bij een voorheen (weer)
normaal functionerend kind resteert bij exclusie een niet accidentele oorzaak als enige
verklaring voor het ontstaan van de klinische verschijnselen en de aangetroffen medische
bevindingen. Met andere woorden, er is sprake geweest van intentioneel geweld, geweld als
gevolg van menselijk handelen (niet zijnde het kind). De afzonderlijke bevindingen en de
combinatie van bevindingen sluiten een eventueel geboortetrauma als oorzaak uit vanwege
de leeftijd van [slachtoffer] ten tijde van het vaststellen van de bevindingen. De combinatie van medische bevindingen past zeer veel beter bij een acceleratie-decelaratie trauma (heftig
schudincident) al dan niet met een schedeltrauma, dan bij een afzonderlijk contacttrauma
van het hoofd (…)
Ook indien sprake was van een 'rebleeding' in een bestaande subdurale vochtcollectie zoals de radioloog aangeeft als mogelijkheid bij diens revisie, dan verklaart dit nog niet het plotselinge ontstaan van de ernstige verschijnselen omdat het bij rebleeding om een veneuze (lage druk) bloeding gaat. Ook passen de uitgebreide netvliesbloedingen beiderzijds niet bij rebleeding in een bestaande subdurale vochtcollectie.
Conclusie
Bij [slachtoffer] (geboren op 17 juni 2009) is op de leeftijd van 3,5 maand de dood
ingetreden door hersenzwelling en hersenschade. Bij exclusie van een ziekelijk lijden en een
plausibel accidenteel trauma, resteert na bestudering van de aangeleverde gegevens geen
andere verklaring dan dat dit een gevolg was van menselijk handelen in het kader van een
acceleratie-deceleratie trauma (heftig schudincident).
Hoogstwaarschijnlijk vond dit plaats op de ochtend van 30 september 2009, juist voorafgaande aan het moment waarop de klinische noodsituatie optrad."
Dr. B. Kubat, patholoog, verbonden aan het NFI heeft op 7 april 2011 bij de rechter-commissaris verklaard:
Ik heb beschadigingen gevonden aan de zenuwuitlopers, de zogenoemde axonen. Deze schade is te herleiden tot een ernstig incident kort voorafgaand aan deze schade.
Ik heb aangeduid dat het trauma dat ik dateer op een halve tot 1 week voor het overlijden voortkomt uit substantieel geweld, fors geweld. Dat baseer ik op mijn bevindingen aan de hand van de schade aan de zenuwuitlopers.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat [slachtoffer] op 30 september 2009 onwel is geworden, terwijl verdachte op dat moment alleen met [slachtoffer] thuis was.
Vervolgens dient het hof vast te stellen wat de oorzaak is van het onwel worden van [slachtoffer].
Verdachte heeft hieromtrent zowel tegen de centralist van 112, het ambulancepersoneel, zijn vriendin (en moeder van [slachtoffer]) [moeder] als de politie (op 14 en 15 oktober 2009) het volgende verklaard.
[slachtoffer] was die ochtend helemaal levendig. Nadat [moeder] is vertrokken, heeft verdachte [slachtoffer] verschoond en in de box gelegd. Vervolgens is hij op de bank gaan zitten met zijn laptop. Terwijl hij aan het computeren was, hoorde hij [slachtoffer] ineens zwaar ademen, alsof hij geen lucht meer kreeg. [slachtoffer] was helemaal wit en slapjes. Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te reanimeren omdat hij al niet helemaal meer bij was. Vervolgens heeft verdachte in paniek [moeder] gebeld. [moeder] belde hem terug en heeft vervolgens 112 gebeld. De centralist van 112 heeft vervolgens verdachte gebeld. [slachtoffer] lag er op dat moment levenloos bij. Hij reageerde nergens meer op.
Verdachte heeft later andersluidende verklaringen afgelegd. Zo heeft verdachte later verklaard dat hij na het verschonen van [slachtoffer] bij de salontafel door zijn knie is gezakt en achterover is gevallen, waarbij [slachtoffer] voorover uit zijn handen is gevallen. Verdachte zou even bewusteloos zijn geweest door de val, daarna zijn opgestaan en [slachtoffer] in de box hebben gelegd.
Het hof acht de verklaringen van verdachte omtrent de val ongeloofwaardig. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte deze verklaringen pas heeft afgelegd nadat hij nadere informatie uit het dossier omtrent de mogelijke oorzaak van het onwel worden van [slachtoffer] had gekregen. Bovendien acht het hof van belang dat verdachte omtrent dit door hem geschetste scenario desgevraagd geen details over de exacte toedracht en de plaats waar [slachtoffer] terecht is gekomen en waar verdachte [slachtoffer] aantrof toen hij weer bijkwam, heeft kunnen geven. Het hof zal deze latere verklaringen van verdachte dan ook buiten beschouwing laten.
Het hof stelt derhalve vast dat [slachtoffer] in de ochtend van 30 september 2009 voorafgaand aan het contact met de 112-centralist zodanig onwel is geworden dat hij slecht ademde, nergens op reageerde en wit van kleur was. Verdachte heeft geen verklaring voor dit onwel worden gegeven, alhoewel hij de enige is die op dat moment thuis was met [slachtoffer].
Zoals hierboven reeds is opgenomen, is er volgens de deskundigen geen andere verklaring voor dit onwel worden dan dat dit een gevolg was van menselijk handelen in het kader van een acceleratie-deceleratie trauma (heftig schudincident), dat plaats moet hebben gevonden op de ochtend van 30 september 2009, juist voorafgaand aan het moment waarop [slachtoffer] onwel werd.
Ter terechtzitting van de rechtbank heeft getuige-deskundige dr. Nijs hierover nog verklaard: "Bij een zeer ernstig beeld zoals in dit geval, is het luxerend moment waarop het mis gaat, kort, direct, seconden tot hooguit minuten voor de onwel wording. Dat is gebleken uit wetenschappelijk onderzoek. Er is een aantal publicaties hieromtrent verschenen bij onder meer bekennende verdachten. Als je een ernstig beeld hebt dat leidt tot overlijden dan moet het luxerend moment dat geleid heeft tot de schade en het overlijden kort voor de onwel wording zijn geweest. (…) Uit de literatuur is bekend dat je dit soort dingen krijgt als je een kind heel hard schudt gedurende tenminste drie tot vijf seconden. Dat is dan zo hard en zo heftig dat iedereen die het zou zien onmiddellijk zou ingrijpen."
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte [slachtoffer] op 30 september 2009 zodanig heeft geschud dat hij daardoor ernstig hersenletsel heeft opgelopen, ten gevolge waarvan hij op 6 oktober 2009 is overleden.
Dat verdachte mogelijk nadat hij contact had gekregen met de 112-centralist [slachtoffer] ook nog heeft geschud, doet hieraan niet af, nu dit heeft plaatsgevonden nadat [slachtoffer] al onwel geworden was en de acute klinische noodsituatie was ingetreden.
Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag te komen dient het hof vast te stellen dat verdachtes opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - op de dood van [slachtoffer] gericht was.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in casu de dood van [slachtoffer], is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof is - evenals de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat de kans dat een baby door heftig schudden komt te overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dat ook verdachte zich bewust was van deze aanmerkelijke kans blijkt uit zijn eigen verklaring dat hij wist dat hij het hoofdje van [slachtoffer] bij het optillen moest ondersteunen en dat hij voorzichtig met hem moest omgaan.
Uit de aard van de gedraging, te weten het heftig schudden van baby [slachtoffer] zonder zijn hoofdje daarbij te ondersteunen, concludeert het hof dat verdachte deze aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] ook heeft aanvaard.
Contra-indicaties daarvoor heeft het hof niet aangetroffen.
Gelet hierop heeft verdachte naar het oordeel van het hof opzet op de dood van [slachtoffer] gehad.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij in de periode van 30 september 2009 tot en met 6 oktober 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk [slachtoffer] (geboren op 17 juni 2009) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte (op 30 september 2009) met dat opzet met kracht die [slachtoffer] heen en weer en/of op en neer geschud, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 6 oktober 2009 is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de persoon van verdachte zijn pro justitia rapportages opgemaakt d.d. 9 januari 2010 en 17 mei 2011 door drs. R.R. Beth, forensisch gedragsdeskundige, orthopedagoog. Daarin wordt - onder meer - geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Betrokkene functioneert op licht zwakzinnig intelligentieniveau met in het verlengde daarvan een forse sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. De gebrekkige ontwikkeling bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Voorts zijn er pro justitia rapportages opgemaakt d.d. 8 januari 2010 en 18 mei 2011 door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus. Ook hij concludeert dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Er is bij verdachte waarschijnlijk sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens te weten een Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) van het onoplettende type. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling, namelijk een beperking in de verstandelijke vermogens (lichte zwakzinnigheid) en is er sprake van persoonlijkheidsproblematiek waarbij er sprake is van een zwakke identiteit en een sterke gevoelsafweer met een niet geïntegreerde (overmatige) seksualiteit en (ontbrekende) agressie.
Het hof kan zich met voormelde conclusies verenigen en neemt deze over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte concludeert het hof dat het bewezen verklaarde feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 30 september 2009 zijn 3,5 maand oude zoontje [slachtoffer] zodanig geschud dat deze hierdoor ernstig hersenletsel opliep, ten gevolge waarvan hij op 6 oktober 2009 is overleden.
Verdachte heeft zijn jonge babyzoontje, dat voor zijn welzijn en gezondheid volledig afhankelijk was van diens moeder en de verdachte, het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Tevens heeft verdachte door zijn toedoen veel leed en verdriet toegebracht. Het door de naaste familie gevoelde verdriet is ter terechtzitting van het hof treffend naar voren gebracht namens de opa van het slachtoffer. Niet alleen in de naaste omgeving van het gezin, maar in de gehele maatschappij brengen feiten als het onderhavige gevoelens van verdriet en verontwaardiging teweeg. Verdachte heeft tot op heden op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen hij heeft aangericht.
Het hof heeft voorts bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Voorts laat het hof meewegen dat verdachte zal moeten leren leven met het feit dat hij als gevolg van zijn eigen handelen zijn zoon heeft verloren.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht, en zoals die blijken uit de rapporten van de Reclassering Nederland van 12 januari 2010, 10 juni 2010 en 29 juni 2011 en uit de milieurapportage van 11 januari 2010.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de eerdergenoemde pro justitia rapportages. In de genoemde rapporten uit 2011 wordt een deels voorwaardelijke detentie geadviseerd met als voorwaarde dat verdachte zich langdurig onder toezicht stelt van de reclassering en een ambulante behandeling volgt gericht op zijn handicaps. De reclassering heeft in haar rapport van 29 juni 2011 overeenkomstig geadviseerd.
Het door verdachte gepleegde feit is zodanig ernstig dat in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Naar het oordeel van het hof doet de straf, zoals deze is opgelegd door de rechtbank, geen recht aan de ernst van het feit. Het hof zal de eis van de advocaat-generaal daarom volgen. Het hof ziet net als de advocaat-generaal in hetgeen de psycholoog, psychiater en de reclassering hebben geadviseerd aanleiding om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen, met hieraan verbonden bijzondere voorwaarden, één en ander zoals in het dictum nader aan te geven.
Het hof zal de proeftijd vaststellen op vijf jaar. Er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zo leidt het hof af uit de rapportages.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 5 (vijf) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook indien dat inhoudt een ambulante behandeling bij de AFPN, Trajectum Hanzeborg of een soortgelijke instelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende die proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra, griffier,
en op 3 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.