ECLI:NL:GHLEE:2012:BY4287

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.111.995/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van opvoedingsvaardigheden van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind]. De Raad voor de Kinderbescherming, Regio Friesland en Flevoland, had in eerste aanleg verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) vanwege zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder, die functioneert op een niveau dat past bij een licht verstandelijke beperking. De kinderrechter in Leeuwarden had dit verzoek op 1 augustus 2012 afgewezen, waarna de Raad in hoger beroep ging.

Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De Raad stelde dat de moeder niet in staat is om [kind] op een veilige en pedagogisch verantwoorde manier op te voeden, vooral gezien haar beperkingen en eerdere incidenten. De ouders daarentegen betoogden dat er geen signalen zijn dat [kind] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder in staat is om de basale zorg voor [kind] te bieden.

Het hof oordeelde dat de zorgen van de Raad onvoldoende onderbouwd waren om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Het hof nam in overweging dat de moeder inmiddels een ondersteunend netwerk heeft opgebouwd en dat er geen actuele signalen zijn van zorgwekkende situaties. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof concludeerde dat er geen ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van [kind] is, waardoor de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd is.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 november 2012
Zaaknummer 200.111.995
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
appellant,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
advocaat mr. E.C. Boon.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 1 augustus 2012 (zaaknummer 121017 / FJ RK 12-688) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het verzoek van de raad om de minderjarige [kind], geboren [in 2012], onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg Friesland (hierna: BJZ) en de uitvoering van de ondertoezichtstelling op te dragen aan de William Schrikker Jeugdbescherming (hierna: de WSJ), afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 23 augustus 2012, heeft de raad verzocht om de beschikking van 1 augustus 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende - uitvoerbaar bij voorraad - [kind] onder toezicht te stellen van BJZ voor de duur van één jaar en de maatregel uit te laten voeren door de WSJ.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 14 september 2012, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de beschikking van 1 augustus 2012 te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 25 juli 2012.
Ter zitting van 19 oktober 2012 is de zaak behandeld. Namens de raad is verschenen mevrouw W. Douma. Voorts zijn de moeder en de vader verschenen, bijgestaan door mr. G.M.H. Vriesde (kantoorgenote van mr. Boon).
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. [kind] is geboren uit de affectieve relatie van de ouders. De moeder is alleen met het gezag over [kind] belast. [kind] draagt inmiddels de achternaam [naam], nadat de vader hem op 11 juli 2012 heeft erkend.
2. De raad heeft de kinderrechter bij inleidend verzoek van 16 juli 2012 verzocht [kind] onder toezicht te stellen van BJZ voor de duur van één jaar en de maatregel uit te laten voeren door de WSJ.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de raad richt zich tegen deze beslissing.
De standpunten
4. De raad stelt zich op het standpunt dat gronden aanwezig zijn om [kind] onder toezicht te stellen. De raad voert daartoe aan dat uit onderzoeken van MEE is gebleken dat de moeder functioneert op een niveau dat past bij een licht verstandelijke beperking. Volgens de raad is de moeder, gelet op haar beperkingen, niet in staat om [kind] op een veilige en pedagogisch verantwoorde manier op te voeden. Bepaalde vaardigheden zal zij kunnen aanleren, maar bij veranderingen in het gedrag van [kind] die horen bij een adequate leeftijdsontwikkeling zal de moeder niet meer weten wat zij moet doen. Illustratief in dit verband is dat de moeder niet adequaat wist te handelen toen één van haar andere kinderen heet theewater over zich heen kreeg. Naarmate [kind] ouder wordt zal op de opvoedingsvaardigheden van de moeder een steeds groter beroep worden gedaan, en de verwachting is dat zij in toenemende mate daarin tekort zal schieten. Het inzetten van het traject van "Stevig Ouderschap" acht de raad ontoereikend. Hoewel er thans nog geen kindsignalen zijn, is de ontwikkelingsbedreiging volgens de raad gelegen in het feit dat de moeder, gelet op haar beperkingen, niet in staat is om [kind] zonder intensieve begeleiding en toezicht een veilige opvoedingsomgeving te bieden.
5. De moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) stellen zich op het standpunt dat niet aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling van [kind] is voldaan. Er zijn volgens de ouders geen signalen waaruit blijkt dat [kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, noch zijn er redenen om te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zal zijn. Een lichte verstandelijke beperking veronderstelt volgens de ouders niet dat de moeder tekort zal schieten in haar opvoedingstaken.
De overwegingen
6. Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van de ouders en [kind]. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van de minderjarige. Een ondertoezichtstelling kan ingevolge voormeld artikel worden uitgesproken indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit het raadsrapport van 13 juli 2012 komt naar voren dat de moeder in staat is om te voorzien in de basale zorg voor [kind]. Zowel de huisarts als het consultatiebureau heeft verklaard zich geen zorgen te maken over de ontwikkeling van [kind]. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat er op dit moment geen zorgen over [kind]s ontwikkeling bestaan, maar dat deze zich, gelet op de verstandelijke beperking van de moeder, onvermijdelijk binnen afzienbare tijd zullen aandienen, als [kind] zich verder ontwikkelt.
8. Het hof is bekend met de algemene onderzoeken waaruit naar voren komt dat bij een IQ van onder de zestig, zoals bij de moeder, weinig tot geen leerbaarheid aanwezig is. Bepaalde opvoedingsvaardigheden kunnen worden aangeleerd, maar op onverwachte situaties kan moeilijk worden geanticipeerd. Dat de raad, zoals ter zitting is betoogd, nader zicht wenst te krijgen op de opvoedingsvaardigheden van de moeder, zodat duidelijk wordt hoe zij op onverwachte situaties reageert, vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om de inbreuk op het ouderlijk gezag, die de ondertoezichtstelling naar haar aard meebrengt, te rechtvaardigen.
9. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat niet gebleken is dat de moeder zorgmijdend is. Zo heeft zij, toen dit ook door de kinderrechter noodzakelijk werd geacht, zich ingeschreven voor het project Stevig Ouderschap, dat door de GGD wordt verzorgd. Vanuit dit project krijgt de moeder extra ondersteuning in de eerste anderhalf jaar van [kind]s leven. Gebleken is dat, ook naar de mening van de raad, de moeder [kind] datgene biedt wat hij nu op zijn deze leeftijd nodig heeft.
10. Daar komt bij dat de moeder inmiddels een netwerk rondom zich heeft gecreëerd, dat haar steun kan bieden bij de opvoeding van [kind]. Zo is de vader in elk geval elk weekend thuis en komt de grootmoeder moederszijde eens in de drie maanden een periode naar Nederland. Daarnaast gaat [kind] drie dagen per week naar een gastouderbureau. Naar het oordeel van het hof wordt vanuit dit netwerk voldoende zicht en toezicht gehouden op de opvoedingssituatie van [kind] en moet ervan uit worden gegaan dat indien [kind] in de toekomst vanwege de beperkte cognitieve vermogens van de moeder in zijn ontwikkeling zou worden bedreigd, dit tijdig door het netwerk wordt gesignaleerd, zodat de aangewezen hulp kan worden ingeschakeld.
11. Gelet op deze omstandigheden is er naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om thans een ondertoezichtstelling over [kind] uit te spreken. Van een ernstige bedreiging van zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid is immers geen sprake.
Slotsom
12. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, R. Feunekes en H.J. de Ruijter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
15 november 2012 in bijzijn van de griffier.