2.2. De voorzieningenrechter heeft de grondslag sub a verworpen omdat naar haar oordeel, kort gezegd, wel aan de ratio van desbetreffend vormvoorschrift was voldaan. Daartegen richt zich de grief in het incidenteel appel.
2.3. Ten aanzien van de grondslag sub b heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de door Larcom gestelde eis uitgelegd moet worden in het licht van de bij aanbestedingen toepasselijk uitlegmaatstaf. Dit is volgens de voorzieningenrechter de CAO-norm, de norm genoemd in HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493, DSM/Fox, welke norm inhoudt dat voor de uitleg van (in dat arrest) bepalingen uit een CAO de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in het beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. In dat licht is die eis slechts op één wijze uit te leggen volgens de voorzieningenrechter, namelijk dat ieder van de combinanten, tenminste één van de gevraagde certificaten moet bezitten, wat inhoudt dat indien één of meer van de combinanten niet een geldig certificaat bezit, aan de in het bestek gestelde eisen niet is voldaan.
Tegen deze uitleg richt zich grief 1 in principaal appel.
2.4. Daarna heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat deze uitleg van de bestekvoorwaarden zich niet met het Europese recht verdraagt, waarbij de voorzieningenrechter wees op Europese jurisprudentie (aangehaald in de conclusie van de AG bij HR 22 juni 2007, LJN: BA1812 en met name HvJ EG - 18 maart 2004, zaak C-314/01 (Siemens), Jurispr. 2004, p. I-2549, punt 43), onder meer inhoudende "dat een dienstverrichter die niet zelf aan de minimumvoorwaarden voor deelneming aan de aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht voor diensten voldoet, zich tegenover de aanbestedende dienst kan beroepen op de bekwaamheden van derden waarop hij een beroep wil doen indien de opdracht aan hem wordt gegund", en “dat een dienstverrichter zich ten bewijze dat hij aan de economische, financiële en technische voorwaarden voor deelneming aan een aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht voor diensten voldoet, mag beroepen op de bekwaamheden van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van de met hen bestaande banden" alsmede - kort gezegd - dat de aanbestedende dienst wel de eis mag stellen dat de opdrachtnemer werkelijk kan beschikken over de haar ten dienste staande, niet aan haarzelf toebehorende middelen die voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijk zijn.
2.5. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat, aangezien de door Larcom gestelde eis niet verenigbaar is met deze jurisprudentie, het ervoor moet worden gehouden dat Larcom deze eis ten onrechte heeft gesteld, te meer nu zij zelf ook inmiddels het standpunt huldigt dat (in weerwil van de eis uit het bestek) een inschrijver zich wel mag beroepen op de ervaring van een medecombinant en dat voor haar reden kan zijn geweest om de Combinatie niet uit te sluiten. Daarmee heeft Larcom in strijd gehandeld met het transparantiebeginsel, aldus voorzieningenrechter, met een verwijzing naar het arrest "Succhi di Frutta” (HvJ EG 29 april 2004, zaak C-496/99 P), nu dat beginsel impliceert dat "alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren, en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria welke op de betrokken opdracht van toepassing zijn.”
Voor potentiële inschrijvers was het, aldus de voorzieningenrechter, niet duidelijk of Larcom onverkort zou vasthouden aan de litigieuze eis uit het bestek dan wel deze, voor zover in strijd met (Europees) aanbestedingsrecht, op enigerlei - voor potentiële inschrijvers onbekende - wijze buiten werking zou laten.
De voorzieningenrechter vervolgt met: "Niet uitgesloten kan worden geacht dat potentiële inschrijvers zich door deze eis ten onrechte hebben laten weerhouden een inschrijving te doen." Tegen deze laatste passage richten zich de grieven 2 en 3 in principaal appel, waarin Larcom betoogt dat de voorzieningenrechter buiten de kaders van het geding is getreden omdat niemand door deze passage op het verkeerde been is gezet en niet is gesteld dat potentiële inschrijvers zich door deze redactie hebben laten weerhouden een inschrijving in te dienen.
2.6. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter Larcom verboden om de opdracht aan de Combinatie te gunnen en overwogen dat de vordering sub 2 niet kan worden
toegewezen omdat na eventuele heraanbesteding niet vaststaat dat (voorlopig) zal moeten worden gegund aan DVG.
Tegen deze beslissing en overweging richten zich grief 4 in principaal appel, waarin Larcom betoogt dat heraanbesteding niet was gevorderd.
2.7. De Combinatie heeft bij pleidooi in hoger beroep nog aangevoerd dat DVG haar klachtplicht heeft verzaakt en niet voor het eerst in kort geding haar contra legem uitleg kan bepleiten.