ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3616
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- W. Breemhaar
- G. van Rijssen
- F.J. Streppel
- Rechtspraak.nl
Erfrechtelijke geschillen over inbreng van giften en verdeling van nalatenschap
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen de erfgenamen van een overleden moeder over de inbreng van giften en de verdeling van de nalatenschap. De appellanten, [appellante 1] en [appellante 2], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin hun vorderingen werden afgewezen. De zaak betreft de onverdeelde nalatenschap van de moeder van de partijen, die in 2004 overleed. De appellanten stellen dat er een gift aan de geïntimeerde, [geïntimeerde], is gedaan door de erflaatster, en dat deze gift moet worden ingebracht in de nalatenschap. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vorderingen van de appellanten op grond van paulianeus handelen en onrechtmatig handelen niet toewijsbaar waren.
Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de huwelijksvoorwaarden van de erflater en erflaatster, en de verdeling van de nalatenschap. De appellanten hebben hun eis gewijzigd en vorderen nu dat het hof de levering van een onroerende zaak, die door de erflaatster aan de geïntimeerde is verkocht, als een gift beschouwt. Het hof overweegt dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de transactie een gift inhoudt. Bovendien stelt het hof dat de wettelijke grenzen voor inbreng van giften, zoals vastgelegd in artikel 4:233 lid 2 BW, van toepassing zijn.
Uiteindelijk heeft het hof het beroepen vonnis bekrachtigd en de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt. De vorderingen van de appellanten zijn afgewezen, en het hof heeft geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat de geïntimeerde verplicht is om de gift in te brengen, omdat de nalatenschap geen andere goederen van betekenis bevatte.