4.1 Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afdracht op aangifte van de loonheffing die op zijn loon is ingehouden. Belanghebbende dient bezwaar te maken bij de inspecteur die is aangewezen voor de inhoudingsplichtige: belanghebbendes werkgever. Dit is de inspecteur van de Belastingdienst/Zuid-West/kantoor Breda. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft de behandeling van het bezwaar niet aan de inspecteur van de Belastingdienst/Zuid-West/kantoor Breda overgedragen. Evenmin heeft hij een machtiging aan de inspecteur van de Belastingdienst/Zuid-West/kantoor Breda gevraagd voor de verdere behandeling van het bezwaar. Nu vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en terugwijzing naar de inspecteur voor de hernieuwde behandeling van het bezwaar tot een verdere vertraging van de behandeling zal leiden en belanghebbende geen bezwaren heeft geuit tegen de behandeling van het bezwaarschrift door de Inspecteur, zal het Hof om proceseconomische redenen geen gevolgen aan het voorgaande verbinden.
4.2 Belanghebbende is van mening dat ten onrechte loonheffing op zijn loon is ingehouden, omdat hij niet in Nederland maar in Ierland woonachtig is. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen naar de omstandigheden beoordeeld. Met het criterium “beoordeeld naar de omstandigheden” heeft de wetgever gebruik gemaakt van een open norm. Het hanteren van deze open norm brengt een objectivering mee. Dit houdt in dat de innerlijke wil van de belastingplichtige, oftewel de niet naar buiten blijkende bedoeling, niet van belang is bij de beoordeling van de woon- of vestigingsplaats van een belastingplichtige. De wil van een belastingplichtige is slechts van belang indien en voor zover deze door zijn gedragingen kenbaar wordt gemaakt en tot uitdrukking komt in de feitelijke omstandigheden. Het komt erop aan of het geheel van omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. Die duurzame band behoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.3 Nu belanghebbende gemotiveerd betwist dat hij in Nederland woonachtig is, is het aan de Inspecteur aannemelijk te maken dat hiervan wel sprake is.
4.4 De Inspecteur draagt hiervoor het volgende aan. De echtgenote van belanghebbende is in Nederland woonachtig. Belanghebbende verblijft met zijn echtgenote in de echtelijke woning te Z, die eigendom is van zijn echtgenote. Op dit adres is belanghebbende bekend bij de Belastingdienst voor de inkomstenbelasting en de motorrijtuigenbelasting. Dit adres is voorts vermeld op belanghebbendes bankafschriften en salarisstroken. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft diverse motorrijtuigen op zijn naam staan die in Nederland staan ingeschreven in het kentekenregister en bij een Nederlandse maatschappij zijn verzekerd ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Belanghebbende is werkzaam bij een in Nederland gevestigde werkgever, van wie hij zijn loon ontvangt op een bankrekening die hij aanhoudt bij een in Nederland gevestigde bank. Met hetgeen de Inspecteur heeft aangedragen, maakt hij naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland.
4.5 Belanghebbende woont dan ook voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 in Nederland.
4.6 Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat hij in Ierland woont en verwijst daarvoor naar zijn woning aldaar en zijn sociale banden. Voor zover belanghebbende zich hiermee erop beroept dat het Verdrag tussen Nederland en Ierland tot het vermijden van dubbele belasting (hierna: het Verdrag) de heffing over het loon aan Ierland toewijst, overweegt het Hof het volgende.
4.7 Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van het Verdrag omvat de uitdrukking “inwoner van Nederland” onder andere de natuurlijke persoon die voor de toepassing van de Nederlandse belasting in Nederland woont en die voor de toepassing van de Ierse belasting niet in Ierland woont. Als inwoner van Ierland wordt in het Verdrag onder andere aangemerkt de natuurlijke persoon, die voor de toepassing van de Ierse belasting in Ierland woont en die voor de toepassing van de Nederlandse belasting niet in Nederland woont.
4.8 In artikel 14, eerste lid van het Verdrag is onder andere bepaald, dat lonen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar zijn, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. In het derde lid van artikel 14 van het Verdrag is bepaald, dat niettegenstaande de voorgaande bepalingen van artikel 14 de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, slechts in die Staat belastbaar is.
4.9 De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld, hetgeen door belanghebbende niet dan wel onvoldoende is weersproken, dat belanghebbende voor de toepassing van de Ierse belasting niet in Ierland woonachtig is. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel f, in verbinding met artikel 14, eerste en derde lid van het Verdrag en hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, is de heffing van loonbelasting over het van D bv ontvangen loon aan Nederland toegewezen.
4.10 De werkgever van belanghebbende heeft derhalve terecht loonbelasting ingehouden op het loon van belanghebbende.
4.11 Voor zover belanghebbende stelt dat hij in Ierland verzekerd is voor de premie volksverzekeringen, overweegt het Hof het volgende.
4.12 In de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 (hierna: de Verordening 1408/71) is in artikel 2 de personele werkingssfeer van die verordening geregeld.
4.13 In artikel 13 van de Verordening 1408/71 is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
(…)
c. is op degene die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, de wetgeving van die Staat van toepassing;
(…)”
4.14 De Verordening 1408/71 is met ingang van 1 mei 2010 vervangen door Verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 (hierna: Verordening 883/2004).
4.15 In de Verordening 883/2004 is in artikel 2 de personele werkingssfeer van die verordening geregeld.
4.16 In artikel 11 van de Verordening 883/2004 is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld. (…)
4. Voor de toepassing van deze titel worden al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden die normaliter plaatsvinden aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een lidstaat vaart, beschouwd als werkzaamheden die worden verricht in die lidstaat. Niettemin geldt voor degene die werkzaamheden in loondienst verricht aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een lidstaat vaart en voor die werkzaamheden wordt betaald door een onderneming of een persoon die zijn zetel of domicilie in een andere lidstaat heeft, de wetgeving van laatstgenoemde lidstaat, indien hij zijn woonplaats in die lidstaat heeft. De onderneming of de persoon die het loon betaalt, wordt voor de toepassing van genoemde wetgeving als werkgever aangemerkt.”