ECLI:NL:GHLEE:2012:BY2543

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.373/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de term 'legronde' in een overeenkomst tot verzorging van kippen

In deze zaak gaat het om de uitleg van de term 'legronde' in een overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] voor de verzorging van kippen. De overeenkomst, die mondeling werd aangegaan, hield in dat [geïntimeerde] 20.000 kippen zou verzorgen gedurende een gehele legronde tegen een vergoeding van € 30.000,- exclusief BTW. De legronde is de periode waarin de kippen worden verzorgd, beginnend na de opfok en eindigend bij de slacht. De partijen hebben geen specifieke afspraken gemaakt over de duur van de legronde, wat leidde tot een geschil over de betaling na de beëindiging van de overeenkomst op 2 januari 2008.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 4.204,- toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten. [appellante] ging in hoger beroep en voerde aan dat de gemiddelde duur van een legronde 427 dagen bedraagt, en dat hij daarom niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd was. Het hof oordeelde echter dat de feitelijke duur van de legronde bepalend is voor de vergoeding, en dat [geïntimeerde] recht had op een vergoeding van € 28.374,-, waarbij [appellante] nog € 3.533,51 moest betalen.

Het hof benadrukte dat de uitleg van de overeenkomst moet plaatsvinden aan de hand van de redelijke verwachtingen van beide partijen, en dat er geen bewijs was dat [geïntimeerde] tekortgeschoten was in de uitvoering van de overeenkomst. De grief van [appellante] werd verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen, waarbij [appellante] werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 november 2012
Zaaknummer 200.091.373/01
(zaaknummer rechtbank: 320651/ CV EXPL 10-3023)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
1. [geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M.E. Hamming, kantoorhoudende te Drachten.
De inhoud van het tussenarrest van 13 september 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge voormeld tussenarrest heeft op 10 november 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal bevindt zich bij de gedingstukken. De comparitie heeft niet tot een minnelijke regeling geleid.
Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven genomen met als conclusie;
"Dat het het Gerechtshof Leeuwarden behage bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van 6 april 2011, onder nummer 320651 / CV EXPL 10-3023 door de rechtbank Leeuwarden tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende:
- de vordering van geïntimeerden niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vordering
alsnog af te wijzen;
- alsmede geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide procedures."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"Dat het Hof de vorderingen van appellante afwijst als zijnde niet-ontvankelijk, ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van appellante in de kosten van deze instantie en (voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met veroordeling van gedaagde in de nakosten van € 131,00 dan wel, indien betekening van het in dezen te wijzen vonnis plaatsvindt van € 199,00."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.5 van het tussenvonnis van 15 december 2001 en van rechtsoverweging 2.2 van het eindvonnis van 6 april 2011 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
1.1. [geïntimeerde] is met [appellante] mondeling een overeenkomst aangegaan tot verzorging van de kippen van [appellante] op de locatie genaamd "Overgauw" te Tolbert. [geïntimeerde] zou 20.000 kippen verzorgen gedurende een gehele legronde tegen een vergoeding van € 1,50 per kip oftewel tegen een totale vergoeding van € 30.000,- exclusief BTW ongeacht productie en uitval.
1.2. Ten aanzien van de tijdsduur van de legronde hebben partijen niet gesproken over het aantal dagen.
1.3. Een legronde begint na de opfok, de kuikens zijn dan ongeveer 17 weken oud, en eindigt op het moment dat de kippen worden afgevoerd naar de slacht.
1.4. De kippen waren gehuisvest in twee stallen. De legronde in stal 1 is begonnen op 15 december 2006 en die in stal 2 op 16 februari 2007.
1.5. De overeenkomst is in onderling overleg tussentijds beëindigd op 2 januari 2008. [geïntimeerde] heeft op 1 januari 2008 de kippen voor het laatst verzorgd.
1.6. Nadat de overeenkomst op 2 januari 2008 was beëindigd heeft [appellante] nog korte tijd gebruik gemaakt van de diensten van een andere verzorger.
1.7. Uit stal 1 zijn 3200 kippen geslacht op 15 januari 2008 en 4000 kippen op
18 januari 2008. De kippen in stal 2, in totaal 9400 stuks, zijn geslacht op
25 januari 2008.
1.8. [appellante] heeft € 24.840,- exclusief BTW aan [geïntimeerde] betaald.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerde] heeft [appellante], verkort weergegeven, gedagvaard tot betaling van een bedrag van € 4.204,- te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure. [appellante] heeft verweer gevoerd.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde], met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, toegewezen.
[appellante] is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen, waarbij hij één grief naar voren heeft gebracht.
3. De grief richt zich tegen de volgende passage uit rechtsoverweging 5 van het beroepen vonnis van de kantonrechter: "de door [appellante] bedoelde gemiddelde tijdsduur van een legronde kan niet als uitgangspunt voor het berekenen van het aan de verzorger - in casu [geïntimeerde] - toekomende loon dienen. Dit te minder nu reeds is vastgesteld dat partijen geen afspraken met elkaar hebben gemaakt betreffende de tijdsduur van de legronde. [geïntimeerde] heeft terecht gesteld dat een korter durende legronde in het voordeel is van de verzorger, terwijl een langer durende legronde juist in diens nadeel is. Een dergelijke omstandigheid moet als bedrijfsrisico van de opdrachtgever worden aangemerkt."
Het hof overweegt met betrekking tot deze grief het volgende.
4. Het hof stelt duidelijkheidshalve vast dat er geen geschil bestaat over het feit dat de verzorgingsovereenkomst per 2 januari 2008 in onderling overleg voortijdig is beëindigd en dat [geïntimeerde] dientengevolge geen recht heeft op betaling van het totale overeengekomen bedrag van € 30.000,- exclusief BTW. Beide partijen gaan er vanuit dat er een korting op dit bedrag moet worden toegepast, maar verschillen over de hoogte en de wijze van berekening van het bedrag.
5. [appellante] stelt dat bij de berekening van het aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag dient te worden uitgegaan van het gemiddeld aantal dagen van een legronde gedeeld op het aantal dagen dat [geïntimeerde] voor de kippen heeft gezorgd. [appellante] stelt dat de gemiddelde duur van een legronde volgens de statistieken 427 dagen bedraagt. Uitgaande van een gemiddelde legronde van 427 dagen is hij aan [geïntimeerde] verschuldigd:
voor stal 1 383/427 x € 15.000,-- = €13.454,33
voor stal 2 323/427 x € 15.000,-- = € 11.346,60
Totaal € 24.800,93
Dit bedrag heeft [appellante] ook aan [geïntimeerde] voldaan en hij is dan ook niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd.
6. [geïntimeerde] heeft in bij akte houdende uitlating produkties in eerste aanleg gemotiveerd weersproken dat de gemiddelde legronde 427 dagen bedraagt. Nu [appellante] vervolgens in hoger beroep zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd en evenmin bewijs aanbiedt gaat het hof aan de stelling dat een gemiddelde legronde 427 dagen bedraagt, voorbij. Het hof voegt hieraan toe dat, ook indien er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan dat de gemiddelde duur van de legronde 427 dagen bedraagt, daarmee niet is gezegd dat [geïntimeerde] dat had moeten weten of begrijpen.
[geïntimeerde] stelt dat als uitgangspunt voor de berekening van het hem toekomende bedrag als uitgangspunt heeft te gelden de verzorging gedurende één legronde waarvoor een vaste prijs van € 30.000,- was overeengekomen. Daarbij gaat [geïntimeerde] uit van de feitelijke duur van de legronde en de dagen dat zij voor de kippen heeft gezorgd. Feitelijk heeft de legronde in stal I 389 dagen geduurd en die in stal II 342 dagen. Uitgaande van een vergoeding van € 15.000,- per stal, gedeeld door het aantal dagen dat de legronde feitelijk heeft geduurd, betekent dit voor stal
1 een dagvergoeding van € 38,56 en voor stal 2 een dagvergoeding van € 43,86. Rekening houdend met de beëindiging van de werkzaamheden per 2 januari 2008 heeft [geïntimeerde] recht op een vergoeding van € 28.374,- en dient [appellante] hem derhalve nog € 3.533,51 te betalen.
7. De kern van het onderhavige geschil is naar 's hofs oordeel gelegen in het verschil van opvatting omtrent het begrip legronde. Nu partijen niet hebben afgesproken of bij de berekening van de kosten van verzorging van de kippen zou worden uitgegaan van een gemiddelde duur van een legronde dan wel van de feitelijke duur van de legronde dient nader te worden bezien welke uitleg het meest in de rede ligt.
8. Voorop staat dat het voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen steeds aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR
13 maart 1981, LJN: AG4158).
9. Bij de toepassing van deze maatstaf op het onderhavige geval stelt het hof voorop dat het zowel voor [geïntimeerde] als voor [appellante] de eerste keer was dat zij een overeenkomst als de onderhavige hebben gesloten.
Nu beide partijen derhalve geen eerdere ervaring hadden met het aangaan van een
verzorgingsovereenkomst als de onderhavige kan een eventueel professioneel
overwicht van de ene partij op de andere geen factor vormen bij de
uitleg van de overeenkomst. Het komt dan eens te meer aan op de
gerechtvaardigde verwachtingen die partijen dienaangaande mochten hebben.
10. Het hof overweegt dat het voor beide partijen duidelijk was dat de legronde zou eindigen op het moment dat de kippen naar de slachterij zouden worden gebracht en dat dit moment niet op voorhand vaststond.
Voorts zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] de kippen zou verzorgen "gedurende een gehele legronde tegen een vergoeding van € 1,50 per kip tegen een totale vergoeding van € 30.000 exclusief BTW ongeacht productie en uitval." Uit de woorden "ongeacht (…) uitval" kan naar 's hofs oordeel niet anders worden afgeleid dan dat bedoeld is uitval vóór het beëindigen van de legronde. In dat geval is de door [appellante] gestelde gemiddelde duur van de legronde van
427 dagen niet gehaald, maar dient hij niettemin het met [geïntimeerde] overeengekomen bedrag te betalen. Naar 's hofs oordeel pleit dit voor de opvatting van [geïntimeerde] dat bij een legronde in beginsel niet dient te worden uitgegaan van een vast aantal verzorgingsdagen van 427 dagen, maar dat een legronde een variabel aantal dagen kent en dat bij de berekening van het door [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag geen korting dient te worden gegeven voor het feit dat de legronde minder dan 427 dagen heeft bedragen
11. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat het niet in de rede ligt de term legronde uit te leggen in de door [appellante] voorgestane zin. Het hof zal bij de beoordeling van de hoogte van het bedrag dat [appellante] aan [geïntimeerde] is verschuldigd voor de verzorging van de kippen, aansluiten bij de door [geïntimeerde] bepleite uitleg.
12. Het voorgaande zou eventueel anders kunnen liggen indien door [appellante] gesteld en aannemelijk was gemaakt dat de legronden korter zijn geweest dan redelijkerwijs verwacht mocht worden, tengevolge van de wijze waarop [geïntimeerde] uitvoering aan de overeenkomst heeft gegeven. Hiertoe heeft [appellante] echter in hoger beroep evenmin als in eerste aanleg voldoende gesteld. Weliswaar stelt [appellante] dat het aan de voortijdige beëindiging van de overeenkomst ligt dat de kippen bij de volgende verzorger nog maar matig presteerden en voortijdig naar de slachterij moesten, maar [appellante] laat na om op enigerlei wijze aan te geven waarin [geïntimeerde] dan precies is tekortgeschoten. Het hof gaat dan ook bij gebrek aan feitelijke onderbouwing aan deze stelling voorbij. Het hof overweegt ter verduidelijking nog dat [appellante] ten tijde van de verzorging van de kippen door [geïntimeerde] nooit klachten heeft geuit op de kwaliteit van die verzorging, hetgeen hij te comparitie heeft bevestigd met zijn verklaring "tot 2 januari 2008 nooit te hebben gesproken over gebreken in de verzorging van de kippen."
13. Tenslotte zal het hof ingaan op het door [appellante] in algemene termen vervatte aanbod ertoe strekkende "de gemaakte afspraken te bewijzen."
Ingevolge het bepaalde in artikel 166 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv moet een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. In hoger beroep brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn mee dat van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mag worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen.
Nu het door [appellante] gedane bewijsaanbod niet aan deze criteria voldoet, en daarenboven niet te verenigen is met zijn stelling dat er geen afspraken zijn gemaakt over de duur van de legrondes, gaat het hof daaraan voorbij.
14. De grief faalt.
Slotsom
15. De grief faalt. De vonnissen van de kantonrechter van 15 december 2010 en
6 april 2011 zullen worden bekrachtigd. [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, voorzover het salaris van de advocaat betreft vast te stellen op € 1.264,- (tarief I, 2 punten).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep van 15 december 2010 en 6 april 2011;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 284,- voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door W. Breemhaar, voorzitter, K.M. Makkinga en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 6 november 2012 in bijzijn van de griffier.