Beschikking d.d. 11 oktober 2012
Zaaknummer 200.107.834
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. Kuipers-Mellema, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.M. Hoelen, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 14 maart 2012 (zaaknummer 117329 / FA RK 12-53) heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 5 augustus 2011 beëindigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 5 juni 2012, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 14 maart 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende, zo nodig onder verbetering van gronden, te bepalen dat de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw per 5 augustus 2011 niet wordt beëindigd, maar voortduurt, met veroordeling van de man in de proceskosten van de vrouw.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 13 juli 2012, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grieven ongegrond te verklaren, met bekrachtiging van de beschikking van 14 maart 2012 alsmede met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 23 augustus 2012 met bijlagen van mr. Hoelen.
Ter zitting van 21 september 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. R.W. de Casseres (kantoorgenoot van mr. Kuipers-Mellema) en de man, bijgestaan door mr. Hoelen. Mr. Hoelen heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
De beoordeling
Geweigerde stukken
1. Het hof heeft geen kennis genomen van de brief van mr. Hoelen van 13 september 2012, nu ingevolge artikel 1.4.3 van het Procesreglement Verzoekschriftprocedures Familiezaken Gerechtshoven uiterlijk de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog stukken kunnen worden overgelegd, zodat deze brief te laat is ingediend.
De vaststaande feiten
2. De man en de vrouw zijn [in 1987] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank van 2 juni 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 26 november 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. In het door de man en de vrouw op 1 april 2010 ondertekende echtscheidingsconvenant hebben zij over en weer afstand gedaan van hun recht op partneralimentatie.
4. De Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (hierna: de Dienst) heeft met ingang van 1 oktober 2010 aan de vrouw een uitkering verstrekt op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Deze uitkering is geëindigd op 1 januari 2012, nu de vrouw per die datum een uitkering ingevolge de verevening van het prepensioen van de man ontvangt.
5. Op 5 augustus 2011 heeft de Dienst de rechtbank verzocht het door de man aan de Dienst te betalen verhaalsbedrag met ingang van 1 augustus 2011 te bepalen op
€ 632,14 per maand.
6. Bij beschikking van 21 december 2011 heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de Dienst voor gemaakte en nog te maken kosten van bijstand ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 augustus 2011 een bedrag van € 223,- per maand dient te voldoen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat indien de man de door hem gestelde omstandigheid inhoudelijk door de rechtbank wil laten beoordelen hij een procedure tegen de vrouw dient te initiëren, waarin hij bijvoorbeeld een verklaring voor recht verzoekt.
7. Bij inleidend verzoekschrift van 11 januari 2012, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 12 januari 2012 heeft de man de rechtbank verzocht:
I. te bepalen dat de verplichting van de man om te voorzien in een uitkering ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw wordt beëindigd, nu aan de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw onherroepelijk een einde is gekomen, met ingang van de datum van het indienen van het verzoekschrift door de Dienst, ofwel op een andere datum in goede justitie te bepalen, ofwel het bedrag inzake de onderhoudsbijdrage met ingang van de datum van het indienen van het verzoekschrift door de Dienst, ofwel een datum in goede justitie te bepalen, te matigen op grond van verminderde lotsverbondenheid met de vrouw;
II. te verklaren voor recht dat de Dienst ontslagen is van de op haar rustende verhaalsplicht op de man van de onderhoudsbijdrage voor de vrouw met ingang van de datum van het indienen van het verzoekschrift door de Dienst, ofwel op een andere datum in goede justitie te bepalen.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
8. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank overwogen dat gelet op de in het verzoekschrift gestelde feiten omtrent de financiële situatie van partijen, gelet op de in het geding gebrachte bescheiden en op de omstandigheid dat door de vrouw geen verweer is gevoerd en op de maatstaven der wet, het verzoek van de man om de alimentatieverplichting jegens de vrouw met ingang van 5 augustus 2011 te beëindigen behoort te worden toegewezen, nu dit de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de Sociale Dienst is ontslagen van de op haar rustende verhaalsplicht dient te worden afgewezen, nu de Sociale Dienst geen onmiddellijk betrokken partij is bij de rechtsverhouding tussen partijen, terwijl de man heeft nagelaten de Sociale Dienst in de procedure te betrekken als verweerder.
9. De rechtbank heeft derhalve beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de vrouw richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw bij convenant van 1 april 2010 afstand heeft gedaan van haar recht op partneralimentatie.
11. Het hof constateert dat het geschil in hoger beroep zich beperkt tot de vraag of de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw is geëindigd, dan wel dient te worden gematigd, om reden dat de vrouw zodanig grievend jegens de man heeft gehandeld dat daardoor de door het huwelijk van partijen ontstane lotsverbondenheid is doorbroken.
12. Nu de alimentatieplicht van de man in geval van een doorbreking van de lotsverbondenheid definitief eindigt, terwijl van de bij convenant overeengekomen afstand van partneralimentatie in de toekomst wel wijziging kan worden verzocht, heeft de vrouw belang bij haar hoger beroep. Voor de man is met name van belang of hij over de periode van 5 augustus 2011 tot 1 januari 2012 - en mogelijk vanaf 1 augustus 2014, wanneer de vrouw als gevolg van het bereiken door de man van de pensioengerechtigde leeftijd weer in de bijstand zou kunnen geraken - de door de rechtbank bij beschikking van 21 december 2011 vastgestelde verhaalsbijdrage aan de Dienst verschuldigd is.
13. Het hof overweegt dat een onderhoudsverplichting als de onderhavige, bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zijn grondslag vindt in de lotsverbondenheid die door het huwelijk in het leven is geroepen.
14. In exceptionele gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door de ander niet langer kan worden gevergd.
15. Bij de beoordeling in een concreet geval of een zodanige situatie zich voordoet past terughoudendheid door de rechter, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo'n beëindiging. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties.
16. In het onderhavige geval heeft de man, zoals eerder aangegeven, in eerste aanleg en in hoger beroep betoogd dat de vrouw zich zodanig jegens hem heeft gedragen dat een einde is gekomen aan de hiervoor bedoelde lotsverbondenheid. Het hof zal de door de man in eerste aanleg en in hoger beroep benoemde gedragingen afzonderlijk bespreken en daarbij alle stellingen en weren van partijen betrekken.
* De (beschuldiging van) brandstichting
17. Vast staat dat op 25 juli 2010 brand is gesticht in de woning van de vrouw, welke brand een ontploffing teweeg heeft gebracht. Als gevolg hiervan is de woning onbewoonbaar geworden. Eerder was op 12 juli 2010 ook brand gesticht in de bij het huis behorende schuur.
18. Naar aanleiding van belastende verklaringen van de vrouw, is de man op 25 juli 2010 aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen. De vrouw heeft in de politieverhoren onder meer naar voren gebracht dat zij de man als veroorzaker van de explosie en de brand in haar woonhuis heeft herkend en dat zij hem tevens verdenkt van de eerdere brand in haar schuur.
19. Bij vonnis van 24 maart 2011 heeft de rechtbank overwogen dat er bedenkingen bestaan tegen de belastende verklaringen van de vrouw en dat die verklaringen ook niet voldoende worden ondersteund door ander bewijs. De rechtbank sluit niet uit dat de vrouw in de bewuste nacht te snel heeft geconcludeerd dat de man de dader was. De man is dan ook vrijgesproken van de brandstichting en is in vrijheid gesteld. Het Openbaar Ministerie heeft geen hoger beroep van dit vonnis ingesteld.
20. De man stelt dat de vrouw aangifte heeft gedaan zonder dat zij daarvoor toereikende gronden had en dat zij daardoor heeft bewerkstelligd dat hij ten onrechte acht maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
21. Het hof stelt voorop dat in de artikelen 67 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (Sv) strenge eisen worden gesteld aan het opleggen van een voorlopige hechtenis. Hoewel de beschuldigingen van de vrouw aanleiding zijn geweest om de man aan te houden en in verzekering te stellen, moet er - wat er van deze beschuldigingen ook zij - vanuit worden gegaan dat deze op zichzelf onvoldoende zijn om de man acht maanden in voorlopige hechtenis te houden. Het hof acht het aannemelijk dat omstandigheden zoals de aanwezigheid van jerrycans met motorbenzine in het huis van de man, alsmede het feit dat de man de ochtend na de brand op internet naar nieuws over branden heeft gezocht, bij de verlenging van de gevangenhouding van de man een rol hebben gespeeld, dit ondanks dat de rechtbank deze omstandigheden uiteindelijk niet heeft aangemerkt als steunbewijs. Vast staat dat de wettelijke regeling van de voorlopige hechtenis met de nodige waarborgen is omkleed, waaronder een rechterlijke toetsing. Gelet hierop kan het feit dat de man een aanzienlijke periode in voorlopige hechtenis heeft gezeten naar het oordeel van het hof niet aan de vrouw worden toegeschreven. Het hof is dan ook van oordeel dat de lotsverbondenheid tussen partijen hierdoor niet is geëindigd.
* De negatieve uitlatingen
22. De man stelt verder dat de vrouw zonder enige terughoudendheid negatieve verhalen over hem vertelt, waardoor deze verhalen uiteindelijk in de krant zijn beland. De man heeft de volgende passages uit het krantenbericht uit de Leeuwarder Courant van 27 juli 2010 in zijn inleidend verzoekschrift geciteerd:
" Dreigtelefoontjes, brieven met doodsbedreigingen. De 61- jarige ex-man van de Stannebuurster vrouw, wier woning zaterdagnacht werd opgeblazen, joeg haar al maanden de stuipen om het lijf. De man kon de scheiding tussen hem en zijn 56- jarige ex-echtgenote niet verkroppen."
alsmede
"De man vond een nieuw onderkomen elders in het dorp. Maar hij liet haar niet met rust. Jaloezie zou hem gedreven hebben. Hij wilde niet dat zijn ex ooit nog een andere man zou krijgen. Telefonisch en schriftelijk bedreigde hij haar. Soms met de dood. Zij veranderde haar telefoonnummer, maar de man hield vol. Twee weken geleden vloog 's nachts het schuurtje van de vrouw in de achtertuin in brand. Politieonderzoek leverde niets op, maar het maakte een definitief einde aan de onbezorgde nachtrust voor de vrouw. Zaterdagnacht zou ze gemorrel hebben gehoord aan haar brievenbus. Zij zou haar ex ook bij de voordeur hebben gezien. Meteen daarna was er die vreselijke explosie."
23. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende vast komen te staan dat de beweringen in het krantenartikel direct dan wel indirect door de vrouw zijn gedaan. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de enige bron die in het betreffende artikel wordt genoemd 'mensen die het voormalige stel kennen' alsmede 'buurtbewoners' zijn.
24. Daarnaast betoogt de man dat de vrouw ook andere leugens over hem heeft verspreid, enkel om hem in diskrediet te brengen. Zo zou de vrouw aan de buurvrouw hebben verteld dat de man haar voortdurend belde, dat hij had ingebroken in haar schuur en dat hij al diverse keren had gedreigd om de schuur in brand te steken. Ook zou de vrouw de werkgevers van de man met negatieve verhalen hebben benaderd. Tijdens het politieverhoor zou zij bovendien ten onrechte hebben verklaard dat de man in het verleden is vreemd gegaan met een meisje van 15 jaar oud, terwijl de vrouw wist dat het meisje ouder was. De vrouw heeft deze stellingen betwist dan wel genuanceerd. Wat hier ook van zij, de door de man gestelde uitlatingen van de vrouw zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig grievend dat zij de lotsverbondenheid tussen partijen doorbreken en moeten, indien gedaan, worden gezien in het licht van de emoties die met een echtscheiding gepaard kunnen gaan.
* Het verduisteren van gelden van de en/of bankrekening van partijen
25. Voorts heeft de man naar voren gebracht dat de vrouw tijdens het huwelijk - in de periode van 27 augustus 2008 tot en met 20 mei 2009 - heimelijk een bedrag van in totaal € 19.500,- van de gezamenlijke bankrekening van partijen heeft gehaald. De bankrekeningen zijn vervolgens bij echtscheidingsconvenant verdeeld, zonder dat de stand bij de man bekend was. Als gevolg hiervan is de man achtergebleven met een schuld. Het feit dat de vrouw al lang voor de echtscheiding bedragen van de gezamenlijke bankrekening afhaalde om zichzelf te verrijken, moet volgens de man als zeer grievend worden beschouwd.
26. De vrouw stelt dat de bedragen die zij van de gezamenlijke bankrekening heeft opgenomen zijn besteed aan het opknappen van de huurwoning van partijen met bijbehorende tuin, het bouwen van een schuur en de aanschaf van een nieuwe inboedel en elektronische apparatuur. De nota's hiervan zijn echter volgens de vrouw vrijwel alle verloren gegaan bij de brand.
27. Door de man wordt betwist dat sprake is geweest van ingrijpende verbouwingen, herinrichting van de tuin en de aanschaf van nieuwe inboedel. De man stelt de schuur zelf te hebben gebouwd en het hout à € 3.500,- te hebben betaald uit zwart geld, verkregen van [X]. Ook heeft de man zelf de tuin bestraat en het huis behangen en geverfd. Met dit laatste was ongeveer € 1.500,- gemoeid, hetgeen is betaald vanuit de verkoop van de auto.
28. Het hof overweegt als volgt. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de vrouw zonder overleg met de man geld van de gezamenlijke bankrekening van partijen heeft gehaald en buiten de verdeling heeft gehouden, hetgeen het hof op grond van de overgelegde stukken niet vast kan stellen, is dit geen omstandigheid die maakt dat de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw moet worden doorbroken, maar een geschil dat aan de orde kan komen in een afzonderlijke civiele procedure. Van grievend gedrag is naar het oordeel van het hof geen sprake.
* Het niet afgeven van (inboedel)goederen
29. Tot slot wordt door de man gesteld dat partijen de inboedelgoederen in het kader van de echtscheidingsprocedure in onderling overleg hadden verdeeld, maar dat de vrouw de aan hem toegedeelde goederen nooit aan hem heeft willen afgeven.
30. De vrouw stelt dat de bedoelde inboedelgoederen bij de brand zijn verwoest.
31. Voor zover al moet worden aangenomen dat de vrouw zich niet aan de door partijen gemaakte afspraken ten aanzien van de verdeling van de inboedel heeft gehouden, dient het niet-nakomen van deze verplichtingen te worden gekwalificeerd als contractbreuk. Het hof ziet hierin geen grievende bejegening van de man, die gevolgen dient te hebben voor de toekenning van partneralimentatie aan de vrouw.
Conclusie
32. Uit het voorgaande blijkt dat het hof van oordeel is dat geen van de door de man benoemde gedragingen van de vrouw zodanig grievend is dat in redelijkheid niet van de man kan worden gevergd dat hij bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw.
33. Ook in onderlinge samenhang bezien zijn voormelde gedragingen naar het oordeel van het hof niet zodanig grievend dat zij grond vormen voor beëindiging dan wel matiging van de onderhoudsverplichting, mede tegen de achtergrond van het langdurige huwelijk van partijen.
34. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de man afwijzen.
De kosten van de procedure in hoger beroep
35. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat de proceskosten tussen partijen als gewezen echtelieden aldus wordt gecompenseerd dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.
Slotsom
36. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 14 maart 2012 waarvan beroep;
wijst af het inleidend verzoek van de man;
bepaalt dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, R. Feunekes en
H. Lenters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.