ECLI:NL:GHLEE:2012:BY0631

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.854/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van accountant op gewezen cliënt betreffende onbetaald gebleven nota's

In deze zaak gaat het om een vordering van een accountant, [geïntimeerde], op zijn gewezen cliënt, [appellant], die onbetaald gebleven nota's betreft. De accountant had in eerste instantie een offerte uitgebracht voor het samenstellen van jaarrekeningen en belastingaangiften, waarbij de werkzaamheden aanvankelijk op basis van een uurtarief zouden worden uitgevoerd. [appellant] had de offerte ondertekend, maar stelde later dat er een vaste prijsafspraak was gemaakt, wat door de accountant werd betwist. De rechtbank Assen had in eerste aanleg de vordering van de accountant toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof Leeuwarden heeft de feiten vastgesteld, waarbij het hof opmerkte dat de accountant facturen had gestuurd die door [appellant] niet waren betaald. [appellant] had weliswaar een betalingsregeling getroffen, maar voldeed hier niet aan. Het hof oordeelde dat de stelling van [appellant] over een vaste prijsafspraak onvoldoende onderbouwd was en dat de accountant recht had op betaling van de facturen. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in contracten en de noodzaak voor partijen om hun stellingen goed te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de accountant recht had op betaling, ondanks de beweringen van [appellant] over vermeende fouten van de accountant die zouden hebben geleid tot boetes van de belastingdienst. De tegenvordering van [appellant] werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en het hof wees deze af.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 oktober 2012
Zaaknummer 200.104.854/01
(zaaknummer rechtbank: 336931 / CV EXPL 12-566)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.G. Doornbos, kantoorhoudende te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.P. van Boven, kantoorhoudende te Assen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 20 maart 2012 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 maart 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 17 april 2012.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"dat het het Gerechtshof te Leeuwarden moge behagen bij arrest het vonnis van 20 maart 2012 van de Rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen, onder rolnummer 336931 CV EXPL 12-566, tussen partijen gewezen, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in eerste instantie gevorderde af te wijzen en geïntimeerde te veroordelen tot betaling van € 14.273 en de kosten van dit geding."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] onder het overleggen van één productie verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Uw Gerechtshof moge behagen om de door [appellant] opgeworpen grieven ongegrond te verklaren en het op 20 maart 2012 onder rolnummer 336931 CV EXPL 12-566 door de Rechtbank Assen (sector kanton, locatie Assen) gewezen vonnis - zo nodig onder verbetering van gronden - te bevestigen."
Ten slotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. Het hof stelt vast dat in het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier twee pagina's van de inleidende dagvaarding en de laatste pagina van (en de productie bij de memorie van antwoord ontbreken. Het hof heeft gebruik gemaakt van het griffiedossier, dat wel een compleet exemplaar van de inleidende dagvaarding en de memorie van antwoord bevat.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Nieuwe productie
1. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord een productie in het geding gebracht. [appellant] heeft niet op deze productie kunnen reageren. Het hof zal de productie om die reden buiten beschouwing laten. Hierna zal blijken dat [geïntimeerde] daardoor niet in haar belangen is geschaad.
Vaststaande feiten
2. Nu de kantonrechter de feiten niet heeft vastgesteld, zal het hof dat doen.
2.1. [geïntimeerde] exploiteert een accountants- en belastingadvieskantoor. [appellant] heeft een caravanstalling. Sinds 2007 exploiteert hij ook, onder de naam "Het
Kanon", een eenmanszaak op het gebied van de handel in tweedehands personenauto's.
2.2. [geïntimeerde] heeft op 2 juni 2009, naar aanleiding van een gesprek tussen haar vennoot drs. [vennoot G] en [appellant] tijdens een rally, een schriftelijke offerte uitgebracht aan [appellant]. De offerte betreft het met ingang van het jaar 2007 samenstellen van de jaarrekening van "Het Kanon", het verzorgen van de aangiften Inkomstenbelasting van [appellant] en zijn echtgenote vanaf het jaar 2006, het invoeren van de administratie van "Het Kanon" over de boekjaren 2007 en 2008, het vanaf 2009 bieden van de mogelijkheid tot internetboekhouding en fiscaal-juridische advisering. In de offerte is ook vermeld dat de door [appellant] te verstrekken opdracht zich na de voorgenomen oprichting door [appellant] van zijn B.V.'s zal uitstrekken tot het samenstellen van de jaarrekeningen van deze B.V.'s en tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting.
Onder het kopje "honorering" is in de offerte het volgende vermeld:
"Zoals met u besproken zullen onze werkzaamheden in eerste instantie worden uitgevoerd op basis van uren maal tarief. Nadat één en ander juist is opgetuigd zullen wij een vaste prijsafspraak voor onze werkzaamheden maken inclusief de kosten voor het gebruik van het internetboekhouden."
2.3. [appellant] heeft de offerte op 6 juni 2009 voor akkoord ondertekend en geretourneerd.
2.4. In de periode van 2 oktober 2009 tot en met 15 juni 2010 heeft [geïntimeerde] facturen tot een totaalbedrag van € 8.225,88 (inclusief BTW) naar [appellant] gestuurd. De facturen zijn (aanvankelijk) onbetaald gebleven.
2.5. In een e-mailbericht van 3 september 2010 aan [appellant] heeft mr. [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) van [geïntimeerde] bevestigd met [appellant] te hebben afgesproken dat [appellant] in verband met bij hem ontstane liquiditeitsproblemen vooralsnog
€ 100,-- per maand aan [geïntimeerde] zal betalen en dat [geïntimeerde] wettelijke rente over het openstaande bedrag in rekening zal brengen. [appellant] heeft diezelfde dag in een e-mailbericht aan [betrokkene] laten weten met deze afspraak in te stemmen.
2.6. Nadat [betrokkene] hem in een e-mailbericht van 16 oktober 2010 had laten weten dat [appellant] zich niet aan de gemaakte betalingsafspraak had gehouden, reageerde [appellant] per e-mail met de mededeling dat hij die dag nog € 200,-- zou overmaken. [appellant] schreef onder meer:
"Jullie gaan ook heel soepel met mij om en dat waardeer ik."
2.7. Op 18 en 19 oktober 2010 hebben [appellant] en de Vries per e-mail contact gehad. Zij zijn toen een rentepercentage van 5,5% over de openstaande facturen overeengekomen.
2.8. Op 19 oktober 2010 heeft [appellant] een bedrag van € 500,-- aan [geïntimeerde] betaald. Verdere betalingen zijn achterwege gebleven.
2.9. [geïntimeerde] heeft de overeengekomen rente tot 1 november 2011, een bedrag van in totaal € 806,69, bij [appellant] in rekening gebracht.
2.10. De belastingdienst heeft vanaf juni 2010 een boekenonderzoek uitgevoerd bij [appellant]. Het onderzoek heeft geresulteerd in een rapport d.d. 17 oktober 2011. Het onderzoek had betrekking op de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2007 tot en met 30 juni 2010 en op de verschuldigdheid van omzetbelasting ter zake van de opbrengsten van de caravanstalling over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 1 maart 2007. In het rapport wordt geconcludeerd tot het opleggen van een naheffing omzetbelasting over het jaar 2005 van € 3.197,-- en over het jaar 2006 tot en met 2010 van
€ 20.699,-- , te vermeerderen met een vergrijpboete van 25% en heffingsrente.
Procedure in eerste aanleg
3. [geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard en betaling gevorderd van een bedrag van
€ 8.532,57 (€ 8.225,88 + € 806,69 -/- € 500,--), vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten. De door de advocaat van [appellant] opgestelde conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie is door een misverstand niet genomen, waarna de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] heeft toegewezen.
Bespreking van de grieven
4. Met grief 1 komt [appellant] op tegen de toewijzing door de kantonrechter van de vordering van [geïntimeerde]. In de toelichting op de grief voert [appellant] de verweren tegen de vordering van [geïntimeerde] aan, die hij in eerste aanleg had willen voeren. Het hof zal deze verweren bespreken.
5. [appellant] betoogt allereerst dat partijen een prijsafspraak hebben gemaakt die er op neerkomt dat [geïntimeerde] voor haar werkzaamheden (ongeveer) € 4.000,-- in rekening zou brengen. [geïntimeerde] heeft betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Zij beroept zich daartoe op door [appellant] voor akkoord ondertekende offerte en op het feit dat [appellant] aanvankelijk heeft ingestemd met de in rekening gebrachte bedragen.
6. Het hof stelt vast dat in de offerte uitdrukkelijk is vermeld dat [geïntimeerde] haar werkzaamheden (eerst) zou uitvoeren op basis van het bij [geïntimeerde] gebruikelijke uurtarief. [appellant] heeft uitdrukkelijk met deze offerte ingestemd. [appellant] heeft niet toegelicht hoe zijn stelling dat een vaste prijsafspraak is gemaakt, zich verhoudt tot de tekst van de offerte. In dit verband overweegt het hof dat de prijsafspraak volgens [appellant] is gemaakt tijdens de rally, derhalve voorafgaand aan de offerte, zodat ook in de visie van [appellant] geen sprake is van een latere afspraak. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat partijen - nog wel tijdens een rally, waarin zij voor het eerst contact hebben met elkaar - een vaste prijsafspraak maken en [appellant] vervolgens instemt met een offerte die niet, althans niet voor de eerste periode van de samenwerking, voorziet in de overeengekomen vaste prijs. Dat partijen in de loop van hun samenwerking alsnog een vaste prijs zijn overeengekomen, heeft [appellant] niet gesteld. [appellant] heeft bovendien niet toegelicht waarom hij ondanks het feit dat een vaste prijs zou zijn overeengekomen, een betalingsregeling met [geïntimeerde] heeft getroffen voor niet op deze afspraak gebaseerde facturen. [appellant] heeft zijn stelling dat een vaste prijs is overeengekomen, dan ook onvoldoende onderbouwd. Het hof laat daar dat een bedrag van "ongeveer" € 4.000,-- zich bezwaarlijk verhoudt tot het karakter van een vaste prijsafspraak.
7. Nu [appellant] niet heeft betwist dat het door [geïntimeerde] gehanteerde uurtarief het juiste is en dat het juiste aantal uren in rekening is gebracht, kan er van worden uitgegaan dat de facturen van [geïntimeerde] overeenkomen met de door partijen gemaakte afspraken.
8. [appellant] heeft vervolgens gesteld dat [geïntimeerde] vanwege de door haar gemaakte fouten slechts aanspraak heeft op de helft van het door haar in rekening gebrachte bedrag. Het hof volgt [appellant] niet in deze stelling. Ook als [geïntimeerde] toerekenbaar zou zijn tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst, hetgeen [geïntimeerde] betwist, betekent dat niet dat zij geen aanspraak heeft op betaling door [appellant]. Nu [appellant] de overeenkomst tussen partijen niet (buitengerechtelijk) heeft ontbonden, is [appellant] gehouden zijn verplichtingen uit de overeenkomst, waaronder de verplichting tot betaling van de overeengekomen vergoeding, na te komen.
9. [appellant] stelt dat hij door de fouten van [geïntimeerde] boetes van in totaal
€ 16.773,-- (€ 12.773,-- betreffende de omzetbelasting en € 4.000,-- betreffende de inkomstenbelasting 2007) opgelegd heeft gekregen. Hij meent dat deze boetes in mindering strekken op het bedrag dat [geïntimeerde] van hem te vorderen heeft. Aldus beroept hij zich, naar het hof begrijpt, op verrekening van zijn vordering op [geïntimeerde].
10. Het hof stelt voorop dat [appellant] geen reconventionele vordering heeft ingesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Die situatie doet zich voor. De tegenvordering van [appellant] is onvoldoende liquide. Allereerst blijkt uit het rapport van de belastingdienst, waarop [appellant] zich beroept, niet, en zeker niet zonder meer, dat [geïntimeerde] ten aanzien van de omzetbelasting fouten heeft gemaakt. Bovendien betreft het rapport de omzetbelasting over de jaren 2005 tot en met 2010. [geïntimeerde] heeft alleen werkzaamheden verricht over het jaar 2007. Zij heeft gesteld dat uit het rapport blijkt dat [appellant] over dat jaar juist een bedrag aan omzetbelasting terugkrijgt. De negatieve correcties betreffen andere jaren. Voor die stelling van [geïntimeerde] is ook steun te vinden op bladzijde 7 van het rapport, waar ten aanzien van 2007 wordt opgemerkt dat een bedrag van - €626,-- is aangegeven en een bedrag van - € 3.337,-- verschuldigd is. Verder heeft [geïntimeerde] er terecht op gewezen dat een substantieel deel van de toegepaste correctie betreffende de omzetbelasting betrekking heeft op de omzet van de caravanstalling, terwijl de aan [geïntimeerde] verstrekte opdracht beperkt was tot de eenmanszaak van [appellant] en niet tot de caravanstalling. Voorts vormt de bij [appellant] nageheven omzetbelasting geen schade. [appellant] zou deze belasting immers ook hebben moeten betalen wanneer hij het juiste bedrag zou hebben aangegeven. [appellant] heeft de door hem gestelde schade dan ook onvoldoende onderbouwd. Het hof laat dan nog daar dat [geïntimeerde] in de memorie van antwoord gemotiveerd heeft betwist dat hem ten aanzien van het te laat indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2007 een verwijt kan worden gemaakt, gelet op het feit dat [appellant] hem pas in de loop van 2009 heeft ingeschakeld en dat [geïntimeerde] ook heeft betwist dat de boete vanwege de te late aangifte € 4.000,-- bedraagt. Volgens [geïntimeerde] betrof het een bedrag van € 113,--.
11. De slotsom is dat de verweren van [appellant] niet opgaan. De grief faalt dan ook.
12. Met grief 2 betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] veroordeeld moet worden tot betaling aan hem van een bedrag van € 14.273,--, het bedrag waarmee, naar hij meent, zijn tegenvordering de vordering van [geïntimeerde] overtreft. [appellant] ziet er aan voorbij dat een reconventionele vordering niet voor het eerst in appel kan worden ingesteld. Nu de grief beoogt een dergelijke vordering voor het eerst in appel in te stellen, faalt de grief reeds om deze reden.
Slotsom
13. Het hof zal, nu de grieven falen, het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten in appel (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief I).
De beslissing:
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 1.815,-- aan verschotten en op € 632,-- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, H. de Hek en
L. Groefsema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.