ECLI:NL:GHLEE:2012:BY0298

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001733-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens oplichting en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van 19 gevallen van oplichting en valsheid in geschrifte, gepleegd tussen 26 juli 2005 en 8 juli 2008. De verdachte zou kassiers van de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland hebben bewogen tot de afgifte van geldbedragen door gebruik te maken van valse namen en vervalste kwitanties. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, waarbij het heeft gekeken naar de bewijsvoering en de verklaringen van getuigen. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de getuigen werden als onbetrouwbaar beschouwd, en er was geen sluitend bewijs dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de (over)boekingen en kasopnames. Het hof heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Het hof heeft tevens kritiek geuit op de wijze waarop het politieonderzoek was uitgevoerd en de kwaliteit van de processen-verbaal. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak voor objectiviteit in processen-verbaal.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001733-10
Uitspraak d.d.: 16 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 1 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 mei 2012, 2 oktober 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde (voor zover die feiten zien op zaak 19) tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. Kuiters, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2005 tot en met 8 juli 2008, te [pleegplaats] (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer kassiers van de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland heeft bewogen tot de afgifte van respectievelijk,
200,- euro op 26 juli 2005 (zaak 1) en/of
200,- euro op 22 augustus 2005 (zaak 2) en/of
230,- euro op 9 november 2005 (zaak 3) en/of
235,- euro op 7 december 2005 (zaak 4) en/of
368,- euro op 23 maart 2006 (zaak 5) en/of
465,- euro op 23 mei 2006 (zaak 6) en/of
484,- euro op 20 juni 2006 (zaak 7) en/of
580,- euro op 25 juli 2006 (zaak 8) en/of
548,- euro op 23 oktober 2006 (zaak 9) en/of
542,90,- euro op 20 december 2006 (zaak 10) en/of
568,- euro op 12 maart 2007 (zaak 11) en/of
275,- euro op 13 april 2007 (zaak 12) en/of
680.- euro op 1 juni 2007 (zaak 13) en/of
750,- euro op 22 juni 2007 (zaak 14) en/of
850,- euro op 21 september 2007 (zaak 15) en/of
620,- euro op 14 december 2007 (zaak 16) en/of
630,- euro op 8 februari 2008 (zaak 17) en/of
785,- euro op 28 mei 2008 (zaak 18) en/of
750,- euro op 8 juli 2008 (zaak 19),
althans een hoeveel geld van in totaal 9763,90,- euro in elk geval van enig goed, immers heeft verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, telkens
- een hoeveelheid geld overgeboekt van de grootboekrekening (2037) van de GKB Friesland naar de zogenaamde tussenrekening grootboek 2020 (onder vermelding van retour klant correctie of soortgelijke vermelding) en/of vervolgens een geldbedrag geboekt naar de PRS rekening van de klant of de gewezen klant (bij welke boekingen verdachte mede gebruik maakte van de computer van collega's)
en/of
- het geldbedrag vervolgens klaargezet en/of doen klaarzetten in de computer en/of
- tegen de kassier gezegd (zakelijk weergegeven): "dat in de spreekkamer een klant zit en/of of de kassier onder vertoon van de kwitantie geld wil meegeven zodat de klant de kwitantie kan tekenen" en/of
- de kassier gebeld en/of gevraagd of de kassier een enveloppe met geld wilde klaarleggen en/of (vervolgens)
- na in ontvangstname van de enveloppe met geld telkens een door hem zelf opgemaakte en/of ondertekende kwitantie overhandigd aan de kassier en/of met gebruikmaking van zijn positie als MT lid een situatie gecreëerd waardoor die kassiers zich niet konden verzetten tegen de uitbetaling van de gelden, waardoor een of meer kassiers van de Gemeen-schappelijke Kredietbank Friesland, (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2005 tot en met 8 juli 2008, te [pleegplaats], meermalen, opzettelijk een hoeveelheid geld (van in totaal (ongeveer) 9763.90 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of
[slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of de nabestaanden van [slachtoffer 14] en/of
[slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] en/of [slachtoffer 18] en/of [slachtoffer 19], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als Manager Schuldhulpverlening en Wet schuldsanering natuurlijke personen, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2:
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2005 tot en met 8 juli 2008, te [pleegplaats] meermalen, althans eenmaal, (telkens) nader te noemen kwitanties (ten name van de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk,
- op een kwitantie d.d. 26 juli 2005 vermeld dat een bedrag van 200,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 1] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 1] (zaak 1) en/of
- op een kwitantie d.d. 22 augustus 2005 vermeld dat een bedrag van 200,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 2] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 2] (zaak 2) en/of
- op een kwitantie d.d. 9 november 2005 vermeld dat een bedrag van 230,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 14] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 14] (zaak 3) en/of
- op een kwitantie d.d.7 december 2005 vermeld dat een bedrag van 235,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 3] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 3] (zaak 4) en/of
- op een kwitantie d.d. 23 maart 2006 vermeld dat een bedrag van 368,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 4] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 4] (zaak 5) en/of
- op een kwitantie d.d. 23 mei 2006 vermeld dat een bedrag van 465,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 5] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 5] (zaak 6) en/of
- op een kwitantie d.d. 20 juni 2006 vermeld dat een bedrag van 484,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 6] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 6] (zaak 7) en/of
- op een kwitantie d.d. 25 juli 2006 vermeld dat een bedrag van 580,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 7] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 7] (zaak 8) en/of
- op een kwitantie d.d. 23 oktober 2006 vermeld dat een bedrag van 548,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 15] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 15] (zaak 9) en/of
- op een kwitantie d.d. 20 december 2006 vermeld dat een bedrag van 542,90 euro is uitbetaald aan [slachtoffer 16] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 16] (zaak 10) en/of
- op een kwitantie d.d.12 maart 2007 vermeld dat een bedrag van 568,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 8] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 8] (zaak 11) en/of
- op een kwitantie d.d. 13 april 2007 vermeld dat een bedrag van 275,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 9] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 9] (zaak 12) en/of
- op een kwitantie d.d. 1 juni 2007 vermeld dat een bedrag van 680,- euro is uitbetaald aan
[slachtoffer 17] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 17] (zaak 13) en/of
- op een kwitantie d.d. 22 juni 2007 vermeld dat een bedrag van 750,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 10] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 10] (zaak 14) en/of
- op een kwitantie d.d. 21 september 2007 vermeld dat een bedrag van 850,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 11] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 11] (zaak 15) en/of
- op een kwitantie d.d.14 december 2007 vermeld dat een bedrag van 620,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 18] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 18] (zaak 16) en/of
- op een kwitantie d.d. 8 februari 2008 vermeld dat een bedrag van 630,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 12] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 12] (zaak 17) en/of
- op een kwitantie d.d. 28 mei 2008 vermeld dat een bedrag van 785,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 13] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van de handtekening van die [slachtoffer 13] (zaak 18) en/of
- op een kwitantie d.d. 8 juli 2008 vermeld dat een bedrag van 750,- euro is uitbetaald aan [slachtoffer 19] en/of deze kwitantie valselijk voorzien van een handtekening van die [slachtoffer 19] (zaak 19),
zulks terwijl aan geen van de hierboven vermelde personen is uitgekeerd, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overeenkomstig het dossier heeft het hof de 19 ten laste gelegde gevallen van oplichting als zaak 1 tot en met 19 genummerd.
Vrijspraak
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte bij de (over)boekingen en kasopnames betrokken is geweest, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof op 2 oktober 2012 gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde, voor zover die feiten zien op de zaken 1 t/m 18, dient te worden vrijgesproken. Wat betreft zaak 19 is er volgens de advocaat-generaal wel voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij zich in een periode van 3 jaren schuldig heeft gemaakt aan 19 gevallen van oplichting. De vermeende oplichting bestond eruit dat er geldbedragen van een consignatierekening van de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB) naar een tussenrekening en vervolgens naar een interne bankrekening van een voormalige (overleden) of 'slapende' klant van de GKB werden geboekt. De geldbedragen werden vervolgens per kas contant uitbetaald. Verdachte wordt ervan verdacht voornoemde (over)boekingen te hebben verricht en de kassier van de GKB vervolgens tot uitbetaling te hebben bewogen. Hierbij zou verdachte een door hem zelf uitgedraaide kwitantie op naam van de betreffende klant hebben vervalst en aan de kassier hebben overhandigd, waarmee hij veinsde dat de klant het geld zou ontvangen. Verdachte zou het geld vervolgens in eigen zak hebben gestoken. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten telkens stellig ontkend.
Het hof constateert dat van de zaken 1, 5, 6, 7, 8, 11 en 12 weliswaar gebleken is dat er geldbedragen op voornoemde wijze zijn overgeboekt en contant zijn uitbetaald, maar dat niet kan worden vastgesteld dat deze bedragen niet aan de op de kwitantie staande klant zijn uitbetaald. Een daartoe strekkende verklaring of bewijs dat de betreffende klant ten tijde van de uitbetaling was overleden - zoals in andere zaken het geval was - ontbreekt. Gelet hierop kan van deze zaken - overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank - niet worden bewezen dat iemand anders dan de rechthebbende zich het geld heeft toegeëigend, zodat verdachte reeds hierom van deze zaken van het ten laste gelegde onder 1 primair en subsidiair en 2 dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige zaken, te weten de zaken 2, 3, 4, 9, 10, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 19, kan wel worden vastgesteld dat iemand anders dan de rechthebbende zich de betreffende geldbedragen heeft toegeëigend, nu het dossier ofwel een daartoe strekkende verklaring van de klant van de GKB bevat, ofwel een stuk waaruit blijkt dat de op de kwitantie genoemde klant ten tijde van de uitbetaling was overleden. Van de zaken 4, 14, 15 en 17 was dit in eerste aanleg nog niet bekend. De verklaringen van die klanten zijn pas na het vonnis van de rechtbank bij aanvullend proces-verbaal aan het dossier toegevoegd.
Van voornoemde zaken is gebleken dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen op voornoemde wijze naar de persoonlijke rekening van de klant zijn geboekt en vervolgens per kas contant zijn uitbetaald. De vraag die in deze zaken vervolgens beantwoord moet worden is of vastgesteld kan worden dat verdachte deze handelingen heeft verricht en zich het geld (wederrechtelijk) heeft toegeëigend.
Evenals de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag ontkennend.
Gesteld is dat verdachte de enige werknemer was die ten tijde van alle transacties waar de tenlastelegging op ziet, aanwezig was op de afdeling van het kantoor van de GKB waar de (over)boekingen werden verricht. In samenhang met het feit dat verdachte het wachtwoord kende behorend bij de naam/code 'admini', waaronder veel van de ten laste gelegde (over)boekingen zijn verricht, zou dit betekenen dat verdachte de enige was die de (over)boekingen kon hebben verricht. Om deze stelling te ondersteunen bevat het dossier een overzicht en uitdraai van het pasaanwezigheidssysteem van het kantoor van de GKB, waar de aanwezigheid van verdachte op verschillende data en tijdstippen in dat kantoor uit zou blijken.
Het hof is met de rechtbank en de raadsman van oordeel dat het passysteem onvoldoende sluitend is om de aanwezigheid van verdachte op een bepaalde datum, tijdstip en plek te kunnen vaststellen. Uit het dossier blijkt dat het mogelijk was om een afdeling te betreden door met iemand mee te lopen, zonder de eigen pas aan te bieden. Ook bleven tussendeuren soms openstaan. Daarnaast is gebleken dat verdachte over meerdere passen beschikte, die hij naar eigen zeggen soms uitleende. Het uitlenen van de pas is in het onderzoek niet betrokken. Ten slotte heeft de raadsman er terecht op gewezen dat uit de uitdraai van het passysteem blijkt dat er ook reservepassen in omloop waren, waarbij niet duidelijk is aan welke personen deze passen waren uitgeleend en of die onduidelijkheid is meegenomen in het onderzoek naar de aanwezigheid van medewerkers ten tijde van de (over)boekingen en kasopnames.
Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het bij de naam/code 'admini' behorende wachtwoord, dat kennelijk nodig was om de betreffende (over)boekingen te kunnen doen. Aangever [aangever] heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij het wachtwoord kende. Hij had het wachtwoord niet nodig voor zijn werkzaamheden en bovendien veranderde het wachtwoord volgens verdachte regelmatig. Daarnaast wijst het hof erop dat er in de ten laste gelegde zaken (over)boekingen zijn verricht onder andere namen/codes dan 'admini'. Het dossier houdt niets in waaruit blijkt dat verdachte (ook) de bij die namen/codes behorende wachtwoorden zou (kunnen) kennen. De door getuigen geopperde mogelijkheid dat verdachte deze boekingen van achter de (personal) computer en (dus) op naam van de betreffende medewerker heeft verricht, is voorts ook niet gebleken.
Ten aanzien van de valselijk opgemaakte kwitanties zij opgemerkt dat uit het dossier niet blijkt wie en waar (op welke computer) deze kwitanties heeft/zijn uitgeprint. Dat verdachte hierbij betrokken is geweest, is (derhalve) in het geheel niet gebleken.
Behalve met betrekking tot de hierna te bespreken zaak 19, is er geen bewijs dat het geld in de verschillende gevallen door de kassier aan verdachte werd uitbetaald. Getuigen [getuige 3] en [getuige 1] hebben weliswaar verklaard dat verdachte hen meermalen heeft gevraagd hem contant geld te geven, maar zij hebben dat niet nader gespecificeerd naar datum, begunstigde of bedrag. Hierbij bevreemdt het het hof dat ten aanzien van zaak 19 door getuigen is verklaard dat dit geval opviel vanwege het hoge bedrag (€ 750,-) dat werd uitbetaald, terwijl er kort vóór die datum ook dergelijke of zelfs hogere bedragen zijn uitgekeerd.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof - overeenkomstig de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman - van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de ten laste gelegde (over)boekingen en kasopnames.
Ten aanzien van zaak 19, die betrekking heeft op de kasopname van 8 juli 2008, heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat er voor die zaak (wel) voldoende wettig bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde oplichting en valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Dit bewijs wordt met name gevormd door de belastende verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. In tegenstelling tot hetgeen de rechtbank en de raadsman hieromtrent hebben overwogen, acht de advocaat-generaal deze getuigenverklaringen betrouwbaar.
Het hof volgt de advocaat-generaal hierin niet en overweegt hieromtrent het volgende.
Kort na het constateren van de fraude heeft de GKB een intern onderzoek gestart. Op grond van de bevindingen uit dit onderzoek werd verdachte al snel als dader aangewezen. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat, nadat er een aantal aanwijzingen aan het licht gekomen was dat verdachte verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de fraude, dit onderzoek en het daarop volgende onderzoek door een extern bureau slechts hebben bestaan uit het zoeken naar bevestiging van dat vermoeden. Van het (onder)zoeken van andere mogelijke verdachten en scenario's is geen sprake geweest. De belastende verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] zijn na het interne onderzoek door henzelf op schrift gesteld. Overeenkomstig deze verklaringen, hebben de getuigen in een later stadium een verklaring tegenover verbalisant [verbalisant] afgelegd. De schriftelijke verklaringen zijn bij de betreffende processen-verbaal van verhoor gevoegd. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank gezien het voorgaande terecht haar twijfels geuit over de onbevangenheid waar het de verklaringen van deze getuigen betreft. Het hof zal deze verklaringen daarom niet voor het bewijs gebruiken.
Ook het onderzoek dat naderhand door de politie is uitgevoerd, lijkt zich slechts op verdachte te hebben gericht.
Gezien het voorgaande zal verdachte van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt het hof dat behalve de verhoren van verdachte en het opnemen van de aangifte, het politieonderzoek uitsluitend door verbalisant [verbalisant] is verricht. [verbalisant] is ook de verbalisant die na het vonnis van de rechtbank een aanvullend proces-verbaal (gedateerd 10 maart 2011) heeft opgemaakt.
Hetgeen verbalisant [verbalisant] in dit aanvullende proces-verbaal heeft gerelateerd, heeft het hof ten minste verrast. Het hof kan dan ook begrip opbrengen voor de opmerking van de raadsman dat dit proces-verbaal getuigt van stemmingmakerij als ook voor de kwalificatie 'onprofessioneel' die de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof van 11 mei 2012 aan het proces-verbaal heeft gegeven.
Het hof stelt in dit kader voorop dat in het Nederlandse strafproces een belangrijk accent ligt op het voorbereidend onderzoek en de schriftelijke verslaglegging gedurende dit onderzoek. Deelnemers aan een strafproces, alsook de rest van de samenleving, moeten er op kunnen vertrouwen dat processen-verbaal nauwgezet en naar waarheid zijn opgemaakt. Aan ambtsedige processen-verbaal kent de wet bovendien bijzondere bewijskracht toe, waarvan de invloed op de afdoening van strafzaken beslissend kan zijn. De inhoud van een proces-verbaal dient daarom steeds zo zakelijk en neutraal mogelijk te zijn en vrij van persoonlijke opvattingen van de verbalisant die het proces-verbaal opmaakt, zoals bijvoorbeeld in casu over de inhoud van het door de rechtbank gewezen vonnis.
In de onderhavige zaak kan het hof niet uitgaan van de bijzondere betekenis die een proces-verbaal normaliter heeft, nu het aanvullende proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] doorspekt is van persoonlijke conclusies en dubbelzinnige verwijzingen naar het privéleven van de verdachte.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 16 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.