ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9450

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000710-12
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis. De afwijzing vond plaats tijdens een openbare terechtzitting van de rechtbank. De verdachte had eerder al een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis ingediend, dat door het gerechtshof op 25 juni 2012 was afgewezen. Dit betekent dat de verdachte op grond van artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet opnieuw in hoger beroep kan komen tegen de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof overweegt dat de wetgever met de invoering van artikel 406, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering niet heeft beoogd een nieuwe beroepsmogelijkheid te creëren. De beslissing van de rechtbank om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen, is een beslissing die ter terechtzitting is gegeven. Hoger beroep kan hiertegen alleen gelijktijdig met de einduitspraak worden ingesteld. Gezien deze overwegingen verklaart het hof de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Uitspraak

Raadkamernummer: 0710-12
Parketnummer eerste aanleg: 18-630505-11
1 oktober 2012
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Voorlopige hechtenis
Blijkens de akte van de griffier van de rechtbank Groningen van 6 september 2012 is namens:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de [inrichting],
hoger beroep ingesteld van de beslissingen zoals vermeld in het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer van voormelde rechtbank d.d. 3 september 2012, waarbij het verzoek tot opheffing en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beslissingen, waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, de verdachte en zijn raadsman mr. M. van Dam,
advocaat te Amsterdam.
Ter zitting in raadkamer heeft de raadsman van verdachte een mondeling verzoek tot schorsing gedaan.
Overwegingen
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. In artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is als hoofdregel bepaald dat de verdachte éénmaal bij het gerechtshof in hoger beroep kan komen van een afwijzende beslissing op een verzoek tot schorsing dan wel een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Voorts is het volgende van belang. Blijkens de wetsgeschiedenis beoogt het tweede lid van
artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering een regeling te geven voor de termijn voor het
instellen van het hoger beroep, indien de verdachte op de terechtzitting wordt geconfronteerd met een
bevel tot gevangenneming of indien zijn verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding wordt afgewezen. De wetgever heeft daarbij uitdrukkelijk overwogen dat met de invoering van het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering niet is beoogd een nieuwe beroepsmogelijkheid te creëren (Kamerstukken II 1996-1997, 24219, nr. 12, p. 8).
Uit de stukken blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het onderhavige verzoek in beroep is gekomen tegen onder meer een afgewezen verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft het hoger beroep tegen die beschikking van de rechtbank (d.d. 23 mei 2012) op
25 juni 2012 afgewezen en voormelde beschikking bevestigd.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de verdachte, ingevolge het bepaalde in artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet in zijn hoger beroep, gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, kan worden ontvangen.
Voorts overweegt het hof ten aanzien van het hoger beroep, gericht tegen het afgewezen verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, als volgt.
De beslissing van de rechtbank waarbij het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen is een beslissing die ter terechtzitting is gegeven en waartegen op grond van het bepaalde in artikel 406, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering alleen hoger beroep kan worden ingesteld gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak. Verdachte zal op grond hiervan dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet kan toekomen aan het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zoals in raadkamer gedaan.
Beslissing
Het gerechtshof,
beschikkende in hoger beroep:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Aldus gewezen op 1 oktober 2012 door mr. W.M. van Schuijlenburg als voorzitter, mrs. K. Lahuis en
D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van J.G. Terhell als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Leeuwarden,
de advocaat-generaal,