ECLI:NL:GHLEE:2012:BX8127

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001275-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontreiniging oppervlaktewateren door percolaatvocht afkomstig van mestopslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, een biologische boer, werd beschuldigd van het opzettelijk lozen van percolaatvocht, dat als afvalstof werd aangemerkt, in het oppervlaktewater. Het hof oordeelde dat de analyseresultaten van de monsterneming onvoldoende bewijs boden dat het percolaatvocht een schadelijke of verontreinigde stof was. De verdachte had echter wel de verplichting om te voorkomen dat percolaatvocht uit zijn mestopslag in de sloot zou vloeien. Het hof concludeerde dat de verdachte niet de noodzakelijke voorzieningen had getroffen om dit te voorkomen, wat leidde tot de verontreiniging van het oppervlaktewater. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging vanwege verzuim van vormen bij de monsterneming, maar het hof verwierp dit verweer. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, waarvan € 750 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001275-10
Uitspraak d.d.: 21 september 2012
TEGENSPRAAK
(Promis)
Verkort arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 17 mei 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1951],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis, te weten bewezenverklaring van het feit, kwalificatie van het bewezen verklaarde feit als een misdrijf en oplegging ter zake van dit feit van een geldboete van € 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], al dan niet opzettelijk, zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen, te weten percolaatvocht, op andere wijze dan met behulp van een werk, in het oppervlaktewater, een sloot, gelegen tussen de kadastrale percelen [nummer] en [nummer] heeft gebracht door dat percolaatvocht in die sloot te doen of te laten afvloeien.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat verdachte door toedoen van verbalisanten en het openbaar ministerie niet gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op tegenonderzoek. Nadat verbalisanten, op 3 april 2008 bij het nemen van watermonsters, verdachte hadden gewezen op zijn recht om een contra-monster van het watermonster op eigen kosten te laten analyseren, heeft verdachte direct aangegeven van deze mogelijkheid gebruik te willen maken als de resultaten van het eerste onderzoek daartoe aanleiding geven. Er zijn toen contra-monsters genomen. Verbalisanten hebben deze meegenomen. Niet is verdachte toen meegedeeld dat in verband met de beperkte houdbaarheid van de monsters de analyse van het contra-monster niet kon wachten tot de resultaten van het onderzoek van het eerste monster bekend zouden worden gemaakt.
Op 21 april 2008 zijn de analyserapporten door verbalisanten ontvangen. In strijd met onderdeel 8.2 van de destijds geldende Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten van het college van procureurs-generaal (registratienummer 1999A034, hierna: de aanwijzing) is verdachte niet zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten. Eerst op 5 juni 2008 heeft verbalisant [verbalisant] zich tot verdachte gewend teneinde hem op de hoogte te stellen van de resultaten van het onderzoek van het eerste monster. Verbalisant wilde dat in een gesprek met verdachte doen, waarop verdachte heeft meegedeeld dat dit in aanwezigheid van zijn raadsman diende te geschieden. Op 13 augustus 2008 vond dit gesprek plaats.
Een analyse van het contra-monster had toen geen zin meer. Verdachte heeft, direct na het gesprek op 13 augustus 2008, een aantal deskundigen geraadpleegd. Daaruit kwam naar voren dat de contra-analyse omstreden zou zijn gezien de leeftijd van de monsters; de (chemische) samenstelling van de monsters zou in de tijd flink veranderd zijn. Analyse was mogelijk geweest indien de contra-monsters - mits goed bewaard - binnen een tijdsbestek van 10 tot 30 dagen na de monsterneming waren ingestuurd voor analyse. Dit moest, aldus de raadsman, bij verbalisanten en het openbaar ministerie bekend zijn; in onderdeel 8.2 van de aanwijzing is immers vermeld dat contra-analyse in principe niet meer mogelijk is langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag van bemonstering.
Door deze gang van zaken zijn, aldus de raadsman, de belangen van verdachte ter zake van diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak grovelijk veronachtzaamd. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
Het verweer betreft het nemen van monsters die van belang zijn voor de vraag of het in de tenlastelegging bedoelde - bezien in samenhang met het proces-verbaal van verbalisanten - van de opslag van vaste mest, andere opslagen van mest en/of voerresten afkomstige percolaatvocht als schadelijke of verontreinigde stof moet worden aangemerkt. Voor de beantwoording van de - eveneens door de tenlastelegging opgeworpen - vraag of dit percolaatvocht als afvalstof moet worden aangemerkt, is de monstername niet van doorslaggevend belang. Het verweer van de raadsman regardeert daarmee niet de ontvankelijkheid van de vervolging voor zover ten laste is gelegd dat verdachte een afvalstof in oppervlaktewater heeft gebracht.
Het verweer van de raadsman faalt. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Het feit dat aan verdachte - toen deze te kennen gaf dat hij een contra-monster van het watermonster op eigen kosten wilde laten analyseren als de resultaten van het eerste onderzoek daartoe aanleiding zouden geven - door verbalisanten niet is meegedeeld dat in verband met de beperkte houdbaarheid van de monsters de analyse van het contra-monster niet kon wachten tot de resultaten van het onderzoek van het eerste monster bekend zouden worden gemaakt, betreft geen verzuim van vormen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Er is geen rechtsregel aan te wijzen die verbalisanten verplicht tot het doen van deze mededeling. Het ligt op de weg van degene die gebruik wenst te maken van de mogelijkheid van contra-analyse, om zich dienaangaande te informeren.
Met de raadsman kan worden vastgesteld dat verbalisanten, in strijd met onderdeel 8.2 van de aanwijzing, de analyseresultaten niet zo spoedig mogelijk nadat deze bekend waren, aan verdachte bekend hebben gemaakt. De analyserapporten zijn op 21 april 2008 ontvangen, eerst op 5 juni 2008 is contact opgenomen met verdachte om hem persoonlijk over de resultaten van de analyse te informeren. Niet valt in te zien dat verdachte niet eerder, door toezending van de analyserapporten, had kunnen worden geïnformeerd. Dat verbalisant [verbalisant] graag de resultaten persoonlijk bekend wilde maken en dat de maand mei - zoals de advocaat-generaal heeft betoogd - een maand is met veel feestdagen, vormt naar het oordeel van het hof gezien het belang van verdachte bij tijdige kennisneming van de resultaten, een onvoldoende rechtvaardiging voor het niet-tijdig informeren van verdachte.
Dit verzuim leidt echter niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Weliswaar kan worden vastgesteld dat de belangen van verdachte zijn veronachtzaamd, maar het hof heeft - in het midden latend of sprake is van een situatie van een zodanige ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde en/of van in zodanig ernstige mate tekort doen aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat daarop slechts kan worden gereageerd met een niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging - geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat verbalisanten dit doelbewust hebben gedaan of dat van grove veronachtzaming sprake is.
Gelet hierop verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
Gedeeltelijke vrijspraak
Het hof heeft uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat het in de tenlastelegging bedoelde - van de opslag van vaste mest, andere opslagen van mest en/of voerresten afkomstige - percolaatvocht een schadelijke of verontreinigde stof is.
De monsterneming betreft niet - uitsluitend - het percolaatvocht maar betreft, zo blijkt uit het proces-verbaal, de in de greppel over het perceel van verdachte stromende waterstroom. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat deze stroom niet alleen wordt gevoed door percolaatvocht maar ook door van het (met voerresten/mestrestanten verontreinigd) perceel afstromend hemelwater. Verder kan worden vastgesteld dat voor een aantal parameters geldt dat de concentratie in het oppervlaktewater ter plaatse van de lozing groter is dan die in de van het perceel afkomstige waterstroom. De raadsman heeft ter terechtzitting een aantal mogelijke alternatieve oorzaken van verontreiniging genoemd.
Al met al acht het hof de analyseresultaten een onvoldoende grondslag om daaraan het bewijs te ontlenen dat het percolaatvocht een verontreinigde of schadelijke stof is. Aangezien verder bewijs daarvoor ontbreekt, zal het hof verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverweging
Op basis van wettige bewijsmiddelen kan worden bewezen dat percolaatvocht, afkomstig van de opslag van vaste mest en/of van andere opslagen van mest en/of van voerresten, niet in deze opslagen werd opgevangen doch via een greppel in een zuidelijk van het perceel van verdachte gelegen sloot stroomde.
Dit percolaatvocht is naar het oordeel van het hof als afvalstof aan te merken. Het bevat meststoffen en voerresten waaraan geen nuttige bestemming meer wordt toegekend maar waarvan verdachte zich ontdoet door deze via een greppel in het oppervlaktewater te brengen.
De stelling van verdachte, dat de ontlasting van zijn vee als gevolg van zijn werkwijze als biologische boer minder milieubelastende stoffen bevat dan in de reguliere sector gebruikelijk is, doet niet af aan de kwalificatie van het percolaatvocht als afvalstof.
Voorts acht het hof bewezen dat verdachte opzet op het ten laste gelegde feit heeft gehad nu hij het water, met daarin percolaatvocht, via een greppel naar de sloot heeft doen afvoeren. In dit verband overweegt het hof dat opzet in deze economische zaak een kleurloos karakter heeft.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 april 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk, zonder vergunning afvalstoffen, te weten percolaatvocht, op andere wijze dan met behulp van een werk, in het oppervlaktewater, een sloot, gelegen tussen de kadastrale percelen [nummer] en [nummer], heeft gebracht door dat percolaatvocht in die sloot te doen of te laten afvloeien;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte is ter zitting van het hof het verweer gevoerd dat verdachte, vanwege de hevige regenval in de periode omstreeks de ten laste gelegde datum, niet kon voorkomen dat het regenwater, al dan niet tezamen met percolaatvocht, via de greppel in de sloot vloeide. De raadsman heeft primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit opzettelijk heeft begaan, zodat het feit als een overtreding dient te worden gekwalificeerd. In het verlengde daarvan is aangevoerd dat verdachte wegens afwezigheid van alle schuld dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Nu het hof bewezen acht dat verdachte het feit opzettelijk heeft begaan, vat het hof het verweer op als een beroep op overmacht.
Het hof is van oordeel dat verdachte niet de noodzakelijke voorzieningen heeft getroffen om - ook in geval van regen - te voorkomen dat percolaatvocht, afkomstig van de niet afgedekte opslagen, van die opslagen kon afstromen. In dit verband stelt het hof vast dat de opslag van vaste mest was voorzien van een ommuring die defecten vertoonde, waardoor hemelwater en percolaatvocht konden wegvloeien naar de greppel en de sloot.
Het hof verwerpt het verweer.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft opzettelijk afvalstoffen, te weten percolaatvocht van een vaste mestopslag, in een nabijgelegen sloot laten vloeien, waardoor deze werd verontreinigd. De opstaande rand van de ommuring van de vaste mestopslag op verdachtes erf was kapot, en daardoor kon het percolaatvocht uit de vaste mestopslag via een greppel naar de sloot wegvloeien.
De overtreden wettelijke bepaling heeft als belang het milieu te beschermen. Verdachte heeft door zijn handelen dit belang geschonden.
Uit het dossier alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 21 april 2008 voldoende maatregelen waren getroffen om herhaling van het strafbare feit te voorkomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het strafbare feit zich niet meer zal voordoen omdat de ommuring is gerepareerd en er thans minder mest wordt geproduceerd.
Het hof heeft bij de straftoemeting een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juli 2012 betrokken. Daaruit is ten gunste van verdachte gebleken dat hij niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld tot een straf of maatregel.
Gelet op het vorenstaande acht het hof oplegging van de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde geldboete passend en geboden. Gelet op de omstandigheid dat verdachte niet eerder ter zake van (soortgelijke) feiten tot een straf of maatregel is veroordeeld, ziet het hof aanleiding om de geldboete deels voorwaardelijk op te leggen. Het hof beoogt met die voorwaardelijke strafoplegging mede te bereiken dat verdachte niet wederom (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen. Het voorwaardelijk deel dient derhalve als een forse waarschuwing.
Het hof heeft rekening gehouden met verdachtes financiële draagkracht, voor zover daarvan ter terechtzitting van het hof is gebleken.
Vast is komen te staan dat er sprake is van - kort gezegd - 'undue delay' in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Na het instellen van het hoger beroep op 20 mei 2010 zijn bijna 2 jaren en 4 maanden verstreken tot aan de uitspraak in hoger beroep. Nu het hof echter een straf oplegt waarvan het onvoorwaardelijk deel minder bedraagt dan € 1.000,-, zal het hof - conform de jurisprudentie van de Hoge Raad - volstaan met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren .
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 21 september 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.J.M. van den Bergh is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.