ECLI:NL:GHLEE:2012:BX5424

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.079.959/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in het geval van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak gaat het om de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVP) in het kader van huwelijkse voorwaarden die zijn opgesteld vóór de inwerkingtreding van deze wet. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht had op verevening van het pensioen van de geïntimeerde, dat was opgebouwd bij het ABP. De rechtbank oordeelde dat de huwelijkse voorwaarden, waarin was bepaald dat er geen gemeenschap van goederen zou zijn en dat er geen verrekening van pensioenrechten zou plaatsvinden, een uitdrukkelijke uitsluiting van de pensioenverevening inhielden.

De appellante betwistte dit oordeel en stelde dat de huwelijkse voorwaarden enkel betrekking hadden op de verrekening van de opgebouwde waarde van de pensioenrechten en niet op de verevening zelf. Zij voerde aan dat, aangezien de huwelijkse voorwaarden niet waren aangepast na de inwerkingtreding van de WVP, zij recht had op pensioenverevening. Het hof heeft echter geoordeeld dat artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden inderdaad een uitdrukkelijke uitsluiting van de pensioenverevening bevatte, zoals bedoeld in artikel 11 WVP. Het hof concludeerde dat de appellante niet voldoende had onderbouwd dat de huwelijkse voorwaarden niet de bedoeling van partijen weergaven.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij partijen ieder hun eigen kosten droegen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huwelijkse voorwaarden met betrekking tot pensioenrechten en de gevolgen daarvan voor de pensioenverevening bij scheiding.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 augustus 2012
Zaaknummer 200.079.959/01
(zaaknummer rechtbank: 98393 / HA ZA 09-670)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. Tj.H. Pasma, kantoorhoudende te Harlingen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 1 december 2010 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 30 december 2010 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 11 januari 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis op 1 december 2010, door de Rechtbank te Leeuwarden gewezen in de procedure onder zaak-rolnummer 98393 HA ZA 09-670, voorzover het het oordeel van de Rechtbank betreft ter zake de pensioenverevening en, opnieuw rechtdoende, voor recht te verklaren dat [appellante] aanspraak zal kunnen maken op het verevende pensioen van [geïntimeerde] dat door het ABP zal worden uitgekeerd.
Voorts met veroordeling van partij [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij uitspraak, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar appel af te wijzen, primair de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, subsidiair kosten rechtens."
Voorts heeft [appellante] een akte genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
De omvang van het geschil
1. [appellante] heeft bij memorie van grieven het geschil tussen partijen beperkt tot het recht op verevening krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (verder WVP) van het door [geïntimeerde] bij het ABP opgebouwde pensioen.
Vaststaande feiten
2. Partijen zijn op 7 juni 1990 onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
3. In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is elke gemeenschap van goederen uitgesloten. Daarnaast is in artikel 8 bepaald:
"Er vindt geen verrekening plaats van de waarde van aanspraken op al of niet ingegaan pensioen."
4. De rechtbank Leeuwarden heeft bij beschikking van 8 november 2006 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 19 december 2006 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
5. [appellante] heeft bij het ABP een formulier ingediend waarmee zij aanspraak maakt op verevening krachtens de WVP van het door [geïntimeerde] bij dit pensioenfonds opgebouwde pensioen.
Beslissing rechtbank
6. De rechtbank heeft [appellante] veroordeeld pensioenverzekeraar ABP binnen veertien dagen na betekening van haar vonnis te berichten dat zij zal afzien van pensioenverevening en dat zij om die reden geen aanspraak meer zal maken op het verevende pensioen van [geïntimeerde], dat door het ABP aan haar zal worden uitgekeerd. Aan deze veroordeling heeft de rechtbank een dwangsom verbonden van € 500,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat [appellante] in gebreke blijft met de uitvoering van de veroordeling, tot een maximum van € 10.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen met artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden kennelijk de bedoeling gehad om bij een beëindiging van hun huwelijk over en weer de waarde van de pensioenaanspraken buiten iedere verrekening/verdeling te houden. Zij hebben daarmee naar het oordeel van de rechtbank impliciet ook beoogd uitdrukkelijk af te wijken van de in
artikel 11 WVP voorgeschreven verevening van pensioenrechten.
Grief
7. [appellante] heeft aangevoerd het standpunt van de rechtbank principieel onjuist en in strijd met artikel 11 WVP te achten. Zij heeft benadrukt dat de tussen partijen gemaakte huwelijkse voorwaarden slechts zien op het afstand doen van de verrekening van de opgebouwde waarde van de wederzijdse pensioenrechten en dat zij en [geïntimeerde] bij het sluiten van de huwelijkse voorwaarden nooit de bedoeling hebben gehad de verevening uit te sluiten. Als zij en [geïntimeerde] dat hadden beoogd hadden zij na de inwerkingtreding van de WVP op 1 mei 1995 hun huwelijkse voorwaarden moeten aanpassen en alsnog expliciet afstand moeten doen van de verevening van pensioenrechten. Nu dat niet is gebeurd kan zij wel degelijk aanspraak maken op pensioenverevening, aldus [appellante].
8. [geïntimeerde] heeft betoogd dat hij en [appellante] door middel van artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden wel degelijk "uitdrukkelijk anders hebben bepaald" als bedoeld in artikel 11 WVP.
9. De kwestie die partijen derhalve verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden kan worden beschouwd als een regeling als bedoeld in artikel 11 WVP waarin zij uitdrukkelijk hebben bepaald dat geen verevening van pensioenrechten plaatsvindt.
10. Zoals [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft aangeven ligt dat antwoord besloten in het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2010, LJN: BN7893, NJ 2011, 33.
Met de bepaling van artikel 11 WVP dat slechts dan geen pensioenverevening overeenkomstig die wet plaatsvindt indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk anders hebben bepaald, wordt gedoeld op een bepaling die expliciet op het verevenen van pensioenrechten betrekking heeft, met dien verstande dat niet is vereist dat partijen in een zodanige bepaling met zoveel woorden de pensioenverevening als voorzien in de WVP hebben uitgesloten. Van een uitdrukkelijk uitsluiten in de zin van artikel 11 WVP kan daarom eveneens sprake zijn ingeval partijen in hun huwelijkse voorwaarden met het oog op een eventuele scheiding hebben bepaald dat pensioenrechten niet worden verrekend.
11. Naar het oordeel van het hof bevat artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden een uitdrukkelijke uitsluiting als bedoeld in artikel 11 WVP. [appellante] heeft niet voldoende met concrete feiten en/of omstandigheden onderbouwd dat artikel 8 destijds niet de bedoeling van partijen heeft weergegeven. Mogelijk dat [appellante] daar later anders over is gaan denken, maar dan had zij aanpassing van de huwelijkse voorwaarden dienen te bewerkstelligen. [appellante] heeft daarom geen recht op verevening van de pensioenrechten van [geïntimeerde] bij het ABP.
12. De grief slaagt dan ook niet.
Slotsom
13. Het vonnis van de rechtbank van 1 december 2010 dient te worden bekrachtigd.
De kosten van de procedure in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, nu partijen voormalige echtgenoten zijn.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 1 december 2010;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mrs. B.J.H. Hofstee, voorzitter, A.H. Garos en M.M.A. Wind en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 augustus 2012 in bijzijn van de griffier.