ECLI:NL:GHLEE:2012:BX5424
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in het geval van huwelijkse voorwaarden
In deze zaak gaat het om de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVP) in het kader van huwelijkse voorwaarden die zijn opgesteld vóór de inwerkingtreding van deze wet. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht had op verevening van het pensioen van de geïntimeerde, dat was opgebouwd bij het ABP. De rechtbank oordeelde dat de huwelijkse voorwaarden, waarin was bepaald dat er geen gemeenschap van goederen zou zijn en dat er geen verrekening van pensioenrechten zou plaatsvinden, een uitdrukkelijke uitsluiting van de pensioenverevening inhielden.
De appellante betwistte dit oordeel en stelde dat de huwelijkse voorwaarden enkel betrekking hadden op de verrekening van de opgebouwde waarde van de pensioenrechten en niet op de verevening zelf. Zij voerde aan dat, aangezien de huwelijkse voorwaarden niet waren aangepast na de inwerkingtreding van de WVP, zij recht had op pensioenverevening. Het hof heeft echter geoordeeld dat artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden inderdaad een uitdrukkelijke uitsluiting van de pensioenverevening bevatte, zoals bedoeld in artikel 11 WVP. Het hof concludeerde dat de appellante niet voldoende had onderbouwd dat de huwelijkse voorwaarden niet de bedoeling van partijen weergaven.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij partijen ieder hun eigen kosten droegen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huwelijkse voorwaarden met betrekking tot pensioenrechten en de gevolgen daarvan voor de pensioenverevening bij scheiding.