ECLI:NL:GHLEE:2012:BX4391

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.234/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen van leugenachtige verklaringen van een directeur in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de stichting Woonzorg Bellingwedde tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De zaak betrof een geschil over de betaling van een bedrag van € 82.880,58 door Woonzorg aan een besloten vennootschap, die als eiseres in eerste aanleg optrad. De rechtbank had in een eerder vonnis Woonzorg veroordeeld tot betaling van € 62.604,83, exclusief BTW, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Woonzorg stelde in hoger beroep dat de directeur van de tegenpartij, die als getuige had verklaard, een onjuiste verklaring had afgelegd en deze had willen ondersteunen met vervalste documenten. Het hof oordeelde dat de directeur van de tegenpartij onbetrouwbaar was gebleken, wat leidde tot de conclusie dat zijn getuigenverklaring geen waarde meer had. Het hof besloot dat deskundigenonderzoek noodzakelijk was om de geschilpunten te verhelderen, waaronder de oppervlakte van de verhoogde vloeren en de hoeveelheid geleverde materialen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen werden verzocht om voorstellen te doen voor de benoeming van een deskundige. Het hof hield elke verdere beslissing aan en verwees de zaak naar een latere roldatum.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 juni 2012
Zaaknummer: 200.085.234/01
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de stichting Woonzorg Bellingwedde,
gevestigd te Bellingwedde,
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Woonzorg,
advocaat: mr. P.A.W. Standhardt-Jonkers,
tegen
de besloten vennootschap [geïntimeerde],
gevestigd te Stadskanaal,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.C. Winter
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 12 maart 2008, 4 februari 2009 en 22 december 2010 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 21 maart 2011 heeft Woonzorg hoger beroep ingesteld van het vonnis van 22 december 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 12 april 2011. Vervolgens heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Bij memorie van grieven heeft Woonzorg negentien grieven tegen dit vonnis aangevoerd, welke grieven [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden. Tegelijkertijd heeft [geïntimeerde], onder aanvoering van één grief, tegen het vonnis incidenteel appel ingesteld. Woonzorg heeft deze grief bij memorie van antwoord in incidenteel appel op haar beurt bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor arrest.
De beoordeling
1. Geen grieven zijn aangevoerd tegen de door de rechtbank in haar tussenvonnis d.d. 4 februari 2009 onder 2.1 tot en met 2.13 vastgestelde feiten, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. In eerste instantie heeft [geïntimeerde] gevorderd Woonzorg te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 82.880,58 (inclusief BTW), vermeerderd met de contractuele rente, althans met de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Bij het hierboven onder 1 genoemde tussenvonnis heeft de rechtbank diverse bewijsopdrachten aan [geïntimeerde] verleend. Bij het eindvonnis d.d. 22 december 2010 heeft de rechtbank Woonzorg veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van
€ 62.604,83 exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente (ex artikel 6 : 119 BW) en met de proceskosten, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
3. Het principale en het incidentele appel zijn slechts gericht tegen het eindvonnis. Tegen de in het tussenvonnis aan Woonzorg gegeven bewijsopdrachten is niet opgekomen, zodat deze ook het hof tot uitgangspunt dienen.
Het principale appel.
4. In de eerste grief klaagt Woonzorg erover dat de rechtbank – op verschillende plaatsen in haar eindvonnis – waarde heeft toegekend aan de door de directeur van [geïntimeerde] als getuige afgelegde verklaring. Zij betoogt dat deze verklaring in elk geval op één punt aantoonbaar onjuist is, terwijl [geïntimeerde] deze onjuiste verklaring bovendien heeft willen ondersteunen met vervalste documenten. Het gaat hier om de in het tussenvonnis d.d. 4 februari 2009 (sub b) gegeven bewijsopdracht, inhoudende dat [geïntimeerde] 168 zakken cement en 36 m³ vloerzand heeft geleverd.
5. De directeur [geïntimeerde] heeft hierover als (partij)getuige verklaard dat uit de leveringsbonnen blijkt dat zijn bedrijf 168 zakken cement heeft gebruikt en dat er drie vrachten van 12 m³ zand zijn geleverd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] deze “leveringsbonnen” – het gaat om vrachtbrieven van de firma [bedrijf x] – bij akte d.d. 6 april 2009 in het geding gebracht.
Op grond van de in contra-enquête door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen, alsmede op grond van de vervolgens in het geding gebrachte brieven (d.d. 17 april 2009 en 30 september 2009), is echter genoegzaam komen vast te staan:
a. dat de firma [bedrijf x] de onderhavige partijen cement en zand nimmer aan [geïntimeerde] ten behoeve van het onderhavige werk heeft geleverd;
b. dat [geïntimeerde] zelf, de haar voor een ander doel ter hand gestelde, blanco vrachtbrieven heeft ingevuld met zodanige gegevens dat deze de door [geïntimeerde] beweerde afleveringen ondersteunden.
6. Met Woonzorg neemt het hof de hiervoor aan de orde gekomen gedragingen van [geïntimeerde] en haar directeur hoog op. De directeur heeft onder ede een aantoonbaar onjuiste verklaring afgelegd en deze doen steunen op in zijn bedrijf vervalste documenten. [geïntimeerde] heeft de haar in dit verband door Woonzorg gemaakte verwijten niet weersproken en slechts haar vordering ten aanzien van de onderhavige post met enig bedrag verminderd. Vanwege deze vermindering heeft de rechtbank op dit punt de getuigenverklaringen, waaronder die van de directeur, niet aan de orde gesteld.
Het hof verbindt aan een en ander echter het gevolg dat ook aan de overige gedeelten van de getuigenverklaring van de directeur van [geïntimeerde] geen waarde is toe te kennen, nu hij als voormeld onbetrouwbaar is gebleken. Omdat het hier gaat om de verklaring van een partijgetuige vindt deze gevolgtrekking tevens steun in artikel 21 Rv, welke bepaling aan partijen de verplichting oplegt de rechter volledig en naar waarheid in te lichten.
De grief is gegrond.
7. Het hof zal de grieven II tot en met XVI gezamenlijk behandelen. Deze stellen de uitkomst van de bewijslevering op de diverse onderdelen (aangeduid met a tot en met h) aan de orde. Het hof overweegt te dien aanzien het volgende.
Bewijsopdracht a.
[geïntimeerde] moest bewijzen dat de oppervlakte van de door haar verhoogde vloeren 2.785 m² bedraagt.
Hierover hebben aan de zijde van [geïntimeerde] haar directeur en [getuige 3] een verklaring afgelegd en aan de zijde van Woonzorg onder anderen [getuige 4]. Aan de verklaring van de directeur van [geïntimeerde] wordt om voormelde reden geen waarde toegekend. De verklaring van [getuige 3] is aldus op zichzelf blijven staan en is inhoudelijk weersproken door Zijlstra en de andere aan de zijde van Woonzorg gehoorde getuigen.
Het hof zal ten aanzien van het onderhavige geschilpunt een deskundigenonderzoek gelasten, waarbij niet alleen de oppervlakte, maar ook de dikte van de opgehoogde vloeren zal moeten worden gemeten, nu Woonzorg aanvoert dat haar bij openbreking van de vloer is gebleken dat deze dikte veel geringer is dan in rekening is gebracht en [geïntimeerde] die (nieuwe) stelling heeft betwist.
Bewijsopdracht b.
[geïntimeerde] moest bewijzen dat zij 168 zakken cement en 36 m³ vloerzand heeft geleverd, in plaats van de door Woonzorg genoemde 112 zakken en 12 m3. In verband met de feiten die hierboven naar aanleiding van de eerste grief zijn besproken, heeft [geïntimeerde] haar vordering in overeenstemming met het standpunt van Woonzorg verminderd.
Aldus bestaat op dit punt geen geschil meer over hetgeen aan [geïntimeerde] ter zake toekomt. Indien en voor zover Woonzorg in haar toelichting op grief III van iets anders uitgaat, heeft zij haar standpunt niet voldoende inzichtelijk gemaakt.
Bewijsopdrachten c, d, e en f.
[geïntimeerde] moest bewijzen dat Woonzorg, in aanvulling op de aannemingsovereenkomst, haar afzonderlijk opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden die zij op de facturen 2007-057 en 2007-58 in rekening heeft gebracht en dat zij de op die facturen in rekening gebrachte uren ook werkelijk aan die werkzaamheden heeft besteed.
Voor zover de betreffende bewijsopdrachten inhielden dat Woonzorg ter zake meerwerkopdrachten aan [geïntimeerde] heeft gegeven, staat vast dat dit is geschied. Dit blijkt onder meer uit de toelichting die Woonzorg op grief V heeft gegeven. Waar het echter om gaat is of aan [geïntimeerde] ter zake van genoemde facturen (ten minste) de bedragen toekomen die de rechtbank heeft genoemd, te weten bedragen van onderscheidenlijk € 8.900,- en
€ 2.911,75 (exclusief BTW) . Het hof gaat om eerder genoemde reden voorbij aan hetgeen de directeur van [geïntimeerde] als getuige hierover heeft verklaard. Uit de overige verklaringen valt een en ander niet met voldoende zekerheid af te leiden, terwijl de werkbriefjes evenmin houvast bieden. Het hof acht het raadzaam ook op dit punt deskundigenonderzoek te doen plaatsvinden.
Bewijsopdracht sub g.
[geïntimeerde] moest bewijzen dat Woonzorg in de persoon van [getuige 1] haar opdracht heeft gegeven de wanden af te werken conform de eerste offerte voor een bedrag van € 44.050,05.
Aan de getuigenverklaring van de directeur van [geïntimeerde] wordt om de eerder genoemde reden voorbijgegaan. Uit de verklaringen van de overige aan de zijde van [geïntimeerde] gehoorde getuigen valt onvoldoende af te leiden dat [getuige 1] heeft gezegd dat het uitvoeren van die werkzaamheden (alsnog) kon geschieden volgens de prijs in de eerste offerte (welke offerte in een eerder stadium door Woonzorg was afgewezen). Nu dit niet is aangetoond, dienen de betreffende werkzaamheden alsnog op basis van gewerkte uren en verbruikt materiaal te worden afgerekend. Ook op dit punt zal het hof deskundigenonderzoek bevelen.
Bewijsopdracht sub h.
[geïntimeerde] moest bewijzen dat zij de op de factuur 2007-064 in rekening gebrachte uren daadwerkelijk aan de op die factuur genoemde werkzaamheden heeft besteed.
Ook op dit punt hebben de getuigen niet afdoende kunnen verklaren en is deskundigenonderzoek vereist.
8. Aan partijen wordt verzocht bij akte een – zo mogelijk eensluidend – voorstel te doen over de persoon van de te benoemen deskundige, waarna het hof tot benoeming zal overgaan. De aan de deskundige voor te leggen vragen zullen betrekking hebben op de hierboven onder 7 aangegeven onderwerpen. Partijen kunnen bij de te nemen akte voorstellen doen over de precieze vraagstelling. [geïntimeerde], als de oorspronkelijk eisende partij, zal worden belast met het betalen van een voorschot op de kosten van de deskundige. Het hof gaat, tenzij partijen zich bij de te nemen akte in andere zin uitlaten, ervan uit dat partijen de vaststelling van de hoogte van het voorschot aan het hof overlaten.
9. Het hof zal de grieven XVII in het principale appel en de (enige) grief in het incidentele appel, beide betrekking hebbende op de eventueel door Woonzorg over de hoofdsom te betalen rente, in een later stadium van de zaak behandelen. Dit geldt eveneens voor grief XVIII omdat de beslissing over de proceskosten nauw samenhangt met de beslissing over (de hoogte van) de aan [geïntimeerde] toe te wijzen hoofdsom. Grief XIX heeft betrekking op een termijnfactuur tot het ronde bedrag van € 10.000,- exclusief BTW. Zodra, na deskundigenbericht, een opstelling kan worden gemaakt van hetgeen Woonzorg in totaal ter zake van het onderhavige werk aan [geïntimeerde] verschuldigd is, zal kunnen worden beoordeeld of en zo ja, in hoeverre het op deze factuur in rekening gebrachte bedrag per saldo nog aan [geïntimeerde] toekomt. Daarom zal ook deze grief in een later stadium worden behandeld.
De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de roldatum 17 juli 2012 voor het door beide partijen nemen van een akte als hierboven onder 8 vermeld,
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, H.Warnink en H.Th. Bouma en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.