Arrest d.d. 24 juli 2012
Zaaknummer 200.092.162/01
(zaaknummer rechtbank: 79330 / HA ZA 10-314)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de vennootschap naar buitenlands recht
FCE Bank Plc., h.o.d.n. Ford Credit,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Ford Credit,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. J.C. Meijroos, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
[geïntimeerde ], h.o.d.n. Dealerauto's Emmen,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. J.A. Venema, kantoorhoudende te Emmen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 7 februari 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Bij voormeld tussenarrest, waarbij in het incident het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging van Ford Credit is afgewezen, is de (hoofd)zaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
Het hof stelt vast dat in het procesdossier van Ford Credit het vonnis van de rechtbank van 9 maart 2011 ontbreekt. Nu dit vonnis zich wel in het procesdossier van [geïntimeerde] bevindt, doet het hof recht op de stukken zoals die zijn overgelegd.
De grieven
Ford Credit heeft vier grieven opgeworpen.
De verdere beoordeling
De feiten
1. Tegen de door de kantonrechter in het eindvonnis vastgestelde feiten is niet gegriefd. Mede gelet op wat verder tussen partijen is komen vast te staan, komen de feiten op het volgende neer.
1.1. Ford Credit heeft op of omstreeks 27 april 2006 met de besloten vennootschap Harco Papier B.V., gevestigd te Vlaardingen (verder: Harco), een huurkoopovereenkomst gesloten, waarbij aan Harco een auto, zijnde een Ford Ka, ter beschikking is gesteld. Zulks conform de in de huurkoopovereenkomst neergelegde voorwaarden.
1.2. Harco heeft niet (tijdig) aan haar verplichtingen voortvloeiende uit die huurkoopovereenkomst voldaan, waarna Ford Credit de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Daarbij heeft Ford Credit aanspraak gemaakt op teruggave van de betreffende auto. Harco is niet tot afgifte overgegaan en is vervolgens, op 18 september 2007, in staat van faillissement komen te verkeren. De curator in het faillissement van Harco heeft aan Ford Credit verklaard dat de door haar aan Harco in huurkoop gegeven auto niet in de boedel is aangetroffen, terwijl het bestuur van Harco ook geen toelichting kon verschaffen.
1.3. Op enig moment is het Ford Credit gebleken dat de betreffende Ford Ka zich per 29 september 2006 bevond bij garagebedrijf [garagebedrijf] te Assen. Desgevraagd heeft dat garagebedrijf aan Ford Credit verklaard dat zij de auto heeft gekocht van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft bevestigd dat hij de Ford Ka aan garagebedrijf [garagebedrijf] heeft verkocht.
1.4. Ford Credit heeft [geïntimeerde] opgeroepen om bij wege van een voorlopig getuigenverhoor op 20 april 2009 te worden gehoord. [geïntimeerde] is toen niet verschenen. Na een daartoe strekkend verzoek van Ford Credit, heeft de rechtbank [geïntimeerde] vervolgens doen voorgeleiden.
Voor de eerstdienende dag van de onderhavige procedure, heeft [geïntimeerde] aan
Ford Credit kopieën verstrekt van een inkoopverklaring en een betalingsbewijs en heeft [geïntimeerde] een zogenaamde BPM-berekening van de nieuwprijs aan Ford Credit verstrekt.
De grieven
2. Ford Credit heeft de volgende grieven opgeworpen:
Grief 1:
Ten onrechte komt de rechtbank tot het oordeel dat [geïntimeerde] Ford Credit alsnog heeft geinformeerd onder meer door haar mede te delen van wie hij de auto heeft gekocht en dat met die informatieverstrekking de grondslag van de vordering is komen te vervallen.
Grief 2:
Ten onrechte overweegt de rechtbank in overweging 4.7 dat Ford Credit niet heeft bestreden dat de grondslag van de vorderingen is komen te vervallen.
Grief 3:
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 4.8 dat het feit dat Ford Credit de inhoud van de door [geïntimeerde] overgelegde stukken nog ter discussie heeft gesteld niet kan afdoen aan het oordeel dat de grondslag van haar vordering is komen te vervallen omdat Ford Credit niet de onjuistheid van die informatie aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd maar het feit dat in het geheel geen informatie was verstrekt.
Grief 4: Ten onrechte heeft de rechtbank Ford Credit in het ongelijk gesteld en in de gedingkosten verwezen.
De subsidiaire grondslag van de vordering
3. Het hof bespreekt eerst de subsidiaire grondslag van de vordering van
Ford Credit. Ford Credit heeft subsidiair ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat [geïntimeerde] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld doordat hij bij de aankoop van de Ford Ka zijn onderzoeksverplichting heeft geschonden. Als gevolg daarvan is het voor Ford Credit niet mogelijk om er achter te komen wie de Ford Ka, zonder daartoe gerechtigd te zijn, aan [geïntimeerde] heeft verkocht, aldus Ford Credit.
3.1. Het hof overweegt ten aanzien van deze grondslag dat een autohandelaar in beginsel een onrechtmatige daad pleegt door een ontvreemde auto aan een ander door te verkopen, waarbij de autohandelaar zich tegen een daarop gegronde vordering tot schadevergoeding van de bestolene slechts kan verweren met een betoog dat hem geen schuld treft. Een dergelijk betoog kan slechts slagen, indien de autohandelaar ten tijde van de doorverkoop en de daarop gevolgde levering nog steeds te goeder trouw was (vgl. Nota II, Invoeringswet NBW, parlementaire geschiedenis, blz. 1226).
3.2. Volgens HR 4 april 1986 (LJN AB9446) is voor goede trouw niet alleen nodig dat de verkrijger ten tijde van de levering de onbevoegdheid van zijn voorman niet kende, maar ook dat niet gezegd kan worden dat hij die onbevoegdheid toen behoorde te kennen. Met het oog op dit laatste dient hij naar de bevoegdheid van zijn voorman het onderzoek in stellen, dat in de gegeven omstandigheden van hem kan worden verlangd. Dit brengt mee dat de verkrijger van een tweedehands auto tenminste de autopapieren (het kentekenbewijs inclusief het kopie van deel III van het kentekenbewijs, thans kentekenbewijs deel II, hof) heeft onderzocht met het oog op deze bevoegdheid, wil hij ten tijde van zijn verkrijging te goeder trouw zijn.
3.3. Dit minimumvereiste voor een beroep op goede trouw als hiervoor bedoeld laat echter onverlet dat onder omstandigheden van een koper van een tweedehands auto, ook indien alle delen van het kentekenbewijs aanwezig zijn, mag worden verwacht dat hij aanvullend onderzoek doet naar de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper. Dit doet zich in het bijzonder voor indien de gegevens betreffende de identiteit van de verkoper en de geregistreerde naam op het kentekenbewijs niet overeenstemmen. In een dergelijke situatie zal de koper verder moeten gaan, door te onderzoeken waaraan de verkoper zijn bevoegdheid tot verkoop heeft ontleend. De omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de vraag of een koper in voldoende mate aan deze - verdergaande - onderzoeksplicht heeft voldaan.
3.4. Tegen de stelling van Ford Credit dat [geïntimeerde] zijn onderzoeksverplichting heeft geschonden bij aankoop van de Ford Ka heeft [geïntimeerde] het volgende aangevoerd. De Ford Ka werd aangeboden op marktplaats.nl. [geïntimeerde] heeft op die advertentie gereageerd en kwam aldus in contact met een mevrouw [betrokkene ], die op haar thuisadres de Ford Ka aanbood. Mevrouw [betrokkene ] was in het bezit van alle delen van het kentekenbewijs, dat op naam stond van Harco.
[geïntimeerde] is de Ford Ka gaan bezichtigen in een bedrijfspand in Vlaardingen, een soort boerderij. Mevrouw [betrokkene ] presenteerde zich als procuratiehouder van Harco en liet [geïntimeerde] een document zien waar dit uit bleek. De koopprijs was
€ 6.300,-, welk bedrag [geïntimeerde] heeft overgemaakt op een op naam van
[zoon van betrokkene], een zoon van genoemde mevrouw [betrokkene ], staande bankrekening. Deze zoon is ook aanwezig geweest bij de bezichtiging van de Ford Ka en heeft zich tegenover [geïntimeerde] voorgedaan als één van de medewerkers van Harco, volgens [geïntimeerde] de zoon van de directeur. Genoemde prijs was volgens [geïntimeerde] reëel. [geïntimeerde] is in het bezit van een inkoopverklaring waar e.e.a. in vermeld is en van een betalingsbewijs.
[geïntimeerde] stelt, met verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad (LJN BR3057), dat hij geen enkele reden had om te twijfelen aan de beschikkingsbevoegdheid van mevrouw [betrokkene ] of haar zoon om de Ford Ka te verkopen, omdat zij in het bezit waren van alle delen van het kentekenbewijs en een aannemelijke verklaring hadden voor het feit dat dit kenteken op naam van Harco was gesteld. Zij zouden hem een pasje hebben laten zien, waaruit hij heeft opgemaakt dat zij medewerkers van Harco waren.
Voorts doet hij er een beroep op dat hij slechts beginnend autohandelaar was.
3.5. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn verweer. Daartoe wordt het volgende overwogen. De omstandigheid dat [geïntimeerde] de Ford Ka buiten de reguliere (merk)dealers om heeft gekocht via marktplaats.nl had, mede in verband met het feit dat de tenaamstelling van het kenteken van de Ford Ka niet overeenstemde met de naam van de verkoper, voor [geïntimeerde] aanleiding moeten zijn zich goed te vergewissen van de herkomst van de aangeboden Ford Ka en van de vraag of degene die deze auto aanbood wel gerechtigd tot verkoop was. Door slechts af te gaan op het feit dat de verkopers in het bezit waren van alle delen van het kentekenbewijs en op hun enkele mededeling dat zij werkzaam waren voor Harco (de te naamgestelde van het kenteken), heeft [geïntimeerde] niet aan zijn verplichting voldaan. Aan de verklaring van [geïntimeerde] dat mevrouw [betrokkene ] zich als procuratiehouder heeft gepresenteerd en hem "een document heeft getoond waaruit dit bleek" gaat het hof voorbij. [geïntimeerde] heeft immers verzuimd om aan te geven om wat voor document het ging, terwijl Ford Credit gemotiveerd heeft betwist dat bij Harco een procuratiehouder in functie was. [geïntimeerde] heeft ook verklaard dat [zoon van betrokkene] zich heeft voorgesteld als de zoon van de directeur van Harco, maar op die enkele mededeling mocht hij - gelet op zijn vorenbedoelde verplichting - niet afgaan. Ten slotte heeft hij gesteld dat [zoon van betrokkene] en mevrouw [betrokkene ] beschikten over een soort medewerkerspas van Harco. Ook aan dit argument van [geïntimeerde] gaat het hof voorbij omdat het enkele bezit van een medewerkerspas niet meebrengt dat men bevoegd is om een op naam van de werkgever staande auto te verkopen en [geïntimeerde] hieraan ook geen gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen. Daar komt dan nog bij dat [geïntimeerde] zowel als getuige in het voorlopig getuigenverhoor, als tijdens de bij de kantonrechter gehouden comparitie, heeft gesteld dat de verkoop van de Ford Ka plaatsvond in een soort boerderij, waarin volgens hem een bedrijf was gevestigd. [geïntimeerde] erkent dat hij slechts de indruk had dat dit bedrijf Harco was, maar hij verzuimt aan te geven hoe die indruk bij hem is gewekt. Daar staat tegenover dat Ford Credit voldoende onderbouwd heeft gesteld dat Harco niet in een soort boerderij gevestigd is geweest, zodat het hof vraagtekens plaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaring van [geïntimeerde].
3.6. Voor zover [geïntimeerde] met zijn beroep op het feit dat hij beginnend autohandelaar is, heeft willen betogen dat aan hem minder zware eisen mogen worden gesteld voor wat betreft zijn onderzoeksplicht, volgt het hof hem hierin niet. Het hof is van oordeel dat van iedere autohandelaar het hiervoor bedoelde onderzoek mag worden gevergd, bij gebreke waarvan hij onrechtmatig handelt bij doorverkoop van de betreffende auto. Naar het oordeel van het hof is in dit verband niet relevant hoeveel ervaring iemand als autohandelaar heeft.
3.7. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan het hof tot het oordeel zou kunnen komen dat hij bij de aankoop van de Ford Ka heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksverplichting. Hem komt dan ook geen beroep op de hiervoor bedoelde goede trouw toe. Doordat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan die onderzoeksverplichting is de auto verkocht door een beschikkingsonbevoegde verkoper en uit het vermogen van Ford Credit geraakt. Daarmee heeft [geïntimeerde] onrechtmatig jegens Ford Credit gehandeld. Ford Credit lijdt als gevolg daarvan schade, voor welke schade [geïntimeerde], gelet op het voorgaande, in beginsel aansprakelijk is.
De schade
3.8. In zijn memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat Ford Credit de omvang van haar schade niet heeft onderbouwd. Daarnaast heeft hij een beroep op matiging gedaan, omdat in zijn visie sprake is van eigen schuld aan de zijde van Ford Credit. Ford Credit heeft immers het kentekenbewijs deel III niet onder zich gehouden. Daardoor heeft Ford Credit de schijn opgewekt dat Harco eigenaar was en bevoegd was tot verkoop over te gaan, aldus [geïntimeerde].
3.9. Naar het oordeel van het hof brengt het enkele feit dat Ford Credit het kentekenbewijs deel III niet onder zich heeft gehouden, niet mee dat sprake is van eigen schuld. Tussen Ford Credit en Harco was immers een overeenkomst van huurkoop met eigendomsvoorbehoud gesloten. Bij correcte nakoming van die overeenkomst zou de Ford Ka zonder meer eigendom van Harco zijn geworden. Onder die omstandigheden is het niet onredelijk dat alle delen van het kentekenbewijs worden afgegeven aan de aspirant eigenaar. Van daardoor opgewekte schijn als door [geïntimeerde] bedoeld, is geen sprake, alleen al omdat de schijn van beschikkingsbevoegdheid niet alleen kan worden afgeleid uit de aanwezigheid van het gehele kenteken, zoals onder 3.5 is overwogen.
3.10. Gelet op het voorgaande dient de omvang van de schade die Ford Credit lijdt beoordeeld te worden naar het moment van de onrechtmatige gedraging. Dat is, nu aan de vordering van Ford Credit de inbreuk op haar eigendomsrecht ten grondslag ligt, het moment waarop [geïntimeerde] de Ford Ka heeft doorverkocht. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat in beginsel ten hoogste uit de reële waarde van de Ford Ka op dat moment. Het hof constateert dat
Ford Credit geen aanknopingspunten heeft gegeven voor de waardebepaling op dat moment. Het hof ziet hierin aanleiding om op dit punt de stellingen van [geïntimeerde] als uitgangspunt te nemen. [geïntimeerde] stelt dat hij de Ford Ka op 15 september 2006 heeft gekocht voor een bedrag van € 6.300,-. Niet lang daarna (uit een door [geïntimeerde] overgelegd stuk blijkt dat de datum van laatste tenaamstelling 27 oktober 2006 was) heeft hij de auto doorverkocht. Nu gesteld noch gebleken is welk bedrag daarmee gemoeid is geweest en bij gebreke van enig ander aanknopingspunt, zal het hof de schade bepalen op het door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 6.300,-.
3.11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering van Ford Credit in zoverre zal worden toegewezen. Bij bespreking van de grieven heeft Ford Credit dan ook geen belang meer.
Slotsom
3.12. Het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en [geïntimeerde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. De kostenveroordeling in eerste instantie blijft in stand, omdat het hof het oordeel van de rechtbank dat de vordering op de primaire grondslag niet toewijsbaar is, deelt. Om die reden komt het gedeelte van de vordering van
Ford Credit dat betrekking heeft op de kosten die zij heeft moeten maken met betrekking tot het voorlopig getuigenverhoor, nog afgezien van het feit dat dit kosten zijn die zijn begrepen in de in artikel 237 Rv bedoelde kosten, evenmin voor toewijzing in aanmerking.
De proceskosten in hoger beroep worden begroot op:
- appeldagvaarding € 76,31
- griffierecht € 649,-
- geliquideerd salaris gemachtigde € 1.580,- (2½ punt à € 632,-).
Beslissing
het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep behoudens de proceskostenveroordeling die wordt bekrachtigd, en
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Ford Credit te betalen het bedrag van € 6.300,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Ford Credit begroot tot op heden op € 1.580,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en € 725,31 aan verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, I. Tubben en E.C. Smits en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 juli 2012 in bijzijn van de griffier.