Arrest d.d. 10 juli 2012
Zaaknummer 200.061.379/01
(zaaknummer rechtbank: 258849 \ CV EXPL 08-6814)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in het incident tot voeging of tussenkomst in de zaak van:
[de erfgenaam] in hoedanigheid van nabestaande en erfgenaam van [de erflater],
bij leven wonende te [woonplaats],
eiser in het incident,
hierna te noemen: [de erfgenaam],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende te Bleiswijk,
de vennootschap naar Iers recht Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin,
appellante, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Varde,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens, kantoorhoudende te Spijkenisse,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde],
geïntimeerde, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende te Bleiswijk.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 17 maart 2009 en 5 januari 2010 van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 maart 2010 is door Varde hoger beroep ingesteld van het eindvonnis van de kantonrechter van 5 januari 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 6 april 2010.
Varde heeft een memorie van grieven (met producties) genomen, met als conclusie:
"(…) het thans bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van Varde alsnog geheel toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties alsmede tot het terugbetaling van al hetgeen door Varde ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg aan [geïntimeerde] is betaald."
Op de rol van 6 december 2011 heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord geconcludeerd:
"(…) bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Tot verwerping van het principaal appèl en Varde niet ontvankelijk te verklaren, althans Varde haar vorderingen te ontzeggen, althans de vorderingen van Varde af te wijzen, met veroordeling van Varde in de kosten van het geding in beide instanties;"
Vervolgens heeft [de erfgenaam] op de rol van 17 januari 2012 een "verzoek tot voeging en tussenkomst" (zonder producties) genomen, waarvan de conclusie luidt:
"(…) dat hij in hoedanigheid van nabestaande en erfgenaam van [de erflater] in het onderhavige rechtsgeding zal worden toegelaten als gevoegde en/of tussenkomende partij, kosten rechtens."
Ter rolle van 17 januari 2012 heeft [geïntimeerde] een akte uitlating genomen, waarbij hij ingaat op de door Varde overgelegde producties en waarbij hij één productie heeft overgelegd.
Varde heeft bij antwoordmemorie in het incident geconcludeerd:
"bij arrest in het incident, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident."
[geïntimeerde] heeft geen antwoordmemorie in het incident genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident. Ten onrechte heeft Varde het door haar overgelegde procesdossier beperkt tot de in het incident gewisselde stukken. Op grond van art. 5.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven dient het volledige procesdossier, inclusief de stukken van eerste aanleg, te worden gefourneerd. Voor de overige stukken maakt het hof gebruik van het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier.
De beoordeling
de feiten
1.1 Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
1.2 [geïntimeerde] heeft een aandelenleaseovereenkomst (WinstVerDriedubbelaar nr. [1]) gesloten met de (rechtsvoorgangster van) Varde. De overeenkomst is gedateerd op 17 mei 2000 en ondertekend op 23 mei 2000.
1.3 De (inmiddels overleden) echtgenote van [geïntimeerde], [de erflater] (hierna: [de erflater]) heeft de rechtsvoorgangster van Varde bij brief van 14 oktober 2005 laten weten dat de overeenkomst door [geïntimeerde] zonder haar toestemming is afgesloten. [de erflater] heeft ter vernietiging van de overeenkomst een beroep gedaan op art. 1:88 lid 1 sub d BW en op art. 1:89 BW.
1.4 Varde heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken, stellende dat hij uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst (het Dexia-aanbod) een hoofdsom van € 15.557,53 is verschuldigd, te vermeerderen met rente en kosten. Subsidiair is [geïntimeerde] volgens Varde gebonden aan de zogenaamde Duisenberg regeling.
1.5 In de procedure tussen Varde en [geïntimeerde] heeft [de erflater] een incidentele conclusie tot voeging en tussenkomst genomen. In zijn vonnis van 17 maart 2009 heeft de kantonrechter de incidentele vordering van [de erflater] afgewezen.
1.6 [de erflater] is van voormeld vonnis in appel gekomen door dagvaarding van (enkel) Varde. Het hof heeft bij arrest van 20 december 2011 (zaaknr. 200.041.438) het hoger beroep van [de erflater] verworpen.
1.7 In het vonnis van 5 januari 2010 heeft de kantonrechter de vordering in conventie van Varde afgewezen, evenals de reconventionele vordering van [geïntimeerde].
in het incident
2.1 Het hier aan de orde zijnde incident moet worden beoordeeld aan de hand van art. 217 Rv. Hierin is bepaald dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.
2.2 In art. 218 Rv is bepaald dat de vordering tot voeging of tussenkomst wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. Gelet op het hiervoor weergegeven procesverloop, is de incidentele vordering van [de erfgenaam] te laat ingesteld. [geïntimeerde] heeft immers reeds op 6 december 2011 zijn memorie van antwoord genomen, waarmee het appel in beginsel is afgeconcludeerd. De door [geïntimeerde] op 17 januari 2012 genomen akte uitlating producties maakt dit niet anders.
2.3 Het argument van [de erfgenaam] dat de gewijzigde eis van [de erflater] in de appelprocedure (zaaknr. 200.041.438), zoals ingediend op de rol van 21 juni 2011, aan alle eisen voldeed om te worden aangemerkt als een incidentele vordering in de onderhavige zaak, gaat niet op. Feit blijft immers dat in de onderhavige procedure tussen Varde en [geïntimeerde] niet eerder dan op 17 januari 2012 een incidentele vordering is ingesteld.
2.4 Het hof volgt [de erfgenaam] evenmin in zijn stelling dat toepassing van art. 218 Rv niet redelijk en billijk is in het licht van de omstandigheden van dit geval. Niet valt in te zien waarom [de erflater] of [de erfgenaam] niet (veel) eerder een incidentele vordering tot voeging en/of tussenkomst in de onderhavige procedure had kunnen indienen. Het eindvonnis van de kantonrechter dateert reeds van 5 januari 2010 en [geïntimeerde] is door Varde in hoger beroep gedagvaard tegen de zitting van 6 april 2010. De laatste conclusie is genomen op 6 december 2011. Een tijdige incidentele vordering was dus alleszins mogelijk en [de erfgenaam] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat dit anders zou zijn.
slotsom
3.1 Op grond van het voorgaande zal de incidentele vordering van [de erfgenaam]
niet-ontvankelijk worden verklaard. [de erfgenaam] zal in de kosten van dit incident worden veroordeeld (1 punt, tarief II).
3.2 In de hoofdzaak zal krijgt Varde de gelegenheid zich uit te laten over de productie die [geïntimeerde] bij akte van 17 januari 2012 in het geding heeft gebracht.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident:
verklaart de vordering van [de erfgenaam] niet-ontvankelijk;
veroordeelt [de erfgenaam] in de kosten van dit incident en stelt die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Varde vast op € 894,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 24 juli 2012 voor akte uitlating productie aan de zijde van Varde (zonder nadere producties in te dienen).
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.M.A. Wind en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 10 juli 2012 in bijzijn van de griffier.