ECLI:NL:GHLEE:2012:BX0877

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.108.056/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzitter meervoudige strafkamer in zedenzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 juli 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van de verdachte in een strafzaak met parketnummer 24-002330-10. De verdachte had verzocht om wraking van mr. P. Koolschijn, de voorzitter van de meervoudige strafkamer, op basis van de indruk dat deze vooringenomen was tijdens de ondervraging. De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend.

De wrakingskamer heeft vervolgens de uitlatingen van de voorzitter tijdens de zitting op 7 juni 2012 in overweging genomen. De verdachte had verschillende opmerkingen van de voorzitter aangehaald die volgens hem een waardeoordeel inhielden en de indruk wekten dat de beslissing over zijn schuld al vastlag. De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat de opmerkingen van de voorzitter, zowel afzonderlijk als in samenhang, geen blijk gaven van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Wetboek van Strafvordering, die waarborgen voor een eerlijke en onpartijdige rechtsgang. Het hof benadrukte dat een rechter de vrijheid heeft om kritisch te ondervragen en dat het kenbaar maken van twijfels over de geloofwaardigheid van verklaringen niet automatisch duidt op vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de voorzitter zich had gehouden aan de wettelijke kaders en de verdachte voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten kenbaar te maken.

De beslissing van de wrakingskamer werd genomen door mrs. M.W. Zandbergen, H.J. Deuring en I. Tubben, en is op dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 10 juli 2012
Rekestnummer 200.108.056/01
Parketnummer strafzaak 24-002330-10
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Wrakingskamer
Beschikking in de zaak tegen
[verdachte]
Behandelend advocaat:
mr. A. Allersma, advocaat te Groningen,
verzoeker in het wrakingsincident,
strekkende tot wraking van:
mr. P. Koolschijn
senior raadsheer in dit hof, verweerster in het wrakingsincident.
Het verloop van de procedure
In de strafzaak met parketnummer 24-002330-10 heeft de meervoudige strafkamer van het hof, bestaande uit mrs. P. Koolschijn, voorzitter, E. de Witt en J.A. Wiarda, raadsheren, op 7 juni 2012 zitting gehouden. Ter terechtzitting heeft verzoeker een verzoek gedaan dat strekt tot wraking van mr. Koolschijn. Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Mr. Koolschijn heeft niet in de wraking berust en heeft te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht om in raadkamer te worden gehoord.
De advocaat-generaal heeft niet gereageerd op de uitnodiging om bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zijn.
Het wrakingsverzoek is behandeld in raadkamer op 27 juni 2012. Verschenen is verzoeker, bijgestaan door mr. A. Allersma. Mr. Allersma heeft het wrakingsverzoek mondeling toegelicht.
De beoordeling
1. De ontvankelijkheid van het verzoek
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan en acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
2. De beoordeling van het wrakingsverzoek
Aan het wrakingsverzoek is kort gezegd ten grondslag gelegd dat verweerster als voorzitter tijdens de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker op verschillende momenten tijdens de ondervraging opmerkingen heeft gemaakt waarin naar zijn mening een waardeoordeel verscholen lag. Verzoeker heeft hierdoor de indruk gekregen dat de beslissing over de hem ten laste gelegde feiten al vast lag. Het gaat hierbij om de volgende uitlatingen:
- Verweerster heeft op een gegeven moment tegen verzoeker gezegd: "Uw verhaal klopt niet."
- Met betrekking tot een opmerking van verzoeker dat de sms'jes dolletjes waren, heeft verweerster gezegd: "Dat waren geen dolletjes meer."
- Met betrekking tot de discussie omtrent de wetenschap bij aangeefster van het seksleven van verzoeker en zijn vrouw en de opmerkingen van verzoeker dat daarvan geen taboe werd gemaakt en dat aangeefster dit misschien op een verjaardag gehoord heeft, heeft verweerster gezegd: "Het lijkt me niet iets wat je op een verjaardag vertelt."
- Met betrekking tot de voorgehouden sms'jes en de opmerking van verzoeker dat hij en aangeefster aan het dollen waren, heeft verweerster gezegd: "Volgens mij was het bloedserieus."
3. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 7 juni 2012 blijkt dat verweerster van opvatting is dat sprake is geweest van een onbevooroordeelde kritische ondervraging op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden.
4. Bij de beoordeling van het verzoek stelt het hof het volgende voorop.
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en
artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Wetboek van Strafvordering (WvSv) hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeling van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
5. Het gaat in dit geval om een strafzaak. In dergelijke procedures dient op grond van artikel 268 e.v. WvSv onder leiding van de voorzitter een onderzoek ter terechtzitting plaats te vinden. Tot diens taak behoort onder meer de ondervraging van de verdachte en het toetsen van het waarheidsgehalte van door hem afgelegde verklaringen. De rechter heeft de vrijheid de verdachte kritisch te ondervragen en hem eventuele ongerijmdheden voor te houden. Die ondervraging dient plaats te vinden binnen de wettelijke kaders, waarbij met name artikel 271 WvSv in het oog dient te worden gehouden. In het kader van deze wrakingsprocedure is meer in het bijzonder het tweede lid van dat artikel van belang, waarin het de ondervragende rechters is verboden op de terechtzitting blijk te geven van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte.
6. Tijdens de ondervraging is bij een rechter sprake van een voortdurend proces van oordeelsvorming ten aanzien van hetgeen de verdachte verklaart. Aan de wrakingskamer ligt de principiële vraag voor of de enkele omstandigheid dat een rechter deze oordeelsvorming aan de verdachte kenbaar maakt, zoals dat in de onderhavige zaak is gebeurd, kan duiden op vooringenomenheid. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Indien een rechter ervoor kiest om zijn twijfels over de geloofwaardigheid van afgelegde verklaringen aan een verdachte voor te houden, geeft hij inzicht in zijn denkproces en biedt hij de verdachte de mogelijkheid hierop te reageren. De reactie van de verdachte gaat vervolgens ook deel uitmaken van de oordeelsvorming van de rechter. Een dergelijke open en transparante houding van de rechter past in het kader van een eerlijke rechtsgang, en duidt op zichzelf geenszins op vooringenomenheid ten aanzien van de schuld of onschuld van de verdachte.
7. Het antwoord op de vraag hoe een rechter zich bij ondervragingen in een specifieke zaak mag opstellen, is mede afhankelijk van de aard van de zaak. In dit geval gaat het om een zedenzaak, waarbij sprake is van een ontkennende verdachte die in eerste aanleg is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Het Openbaar Ministerie is van dit vonnis in hoger beroep gekomen omdat het - anders dan de rechtbank - van mening is dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Het oordeel van het hof over het bewijs, met name over de overtuigingskracht daarvan, hangt in een dergelijk geval in hoge mate af van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de ontkennende verdachte. De voorzitter kan daarin aanleiding zien tot een grondig en kritisch verhoor van de verdachte. Daarin kan de voorzitter aanleiding vinden om twijfels over de geloofwaardigheid van de door de verdachte gegeven lezing te herhalen. Naar het oordeel van de wrakingskamer passen de gewraakte opmerkingen van de voorzitter in deze context, en zijn de grenzen van het bepaalde in artikel 271 WvSv door die opmerkingen niet overschreden. Bij dat oordeel wordt in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de verdachte telkens in de gelegenheid is geweest een reactie te geven op de stukken die hem zijn voorgehouden en op vragen en opmerkingen van de voorzitter daarover. Hij heeft bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bevestigd dat hij zijn standpunten voldoende kenbaar heeft kunnen maken tijdens de behandeling van de strafzaak. Uit het proces-verbaal blijkt bovendien dat
de voorzitter de verdachte naast belastende, ook ontlastende verklaringen en stukken heeft voorgehouden.
8. Alles afwegende is de wrakingskamer van oordeel dat sprake is geweest van een verhoor waarbij de uitlatingen van de voorzitter noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien blijk geven van vooringenomenheid dan wel objectief gezien die schijn wekken.
Om die reden zal het verzoek worden afgewezen.
De beslissing:
Het gerechtshof (wrakingskamer): wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, H.J. Deuring en I. Tubben, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier, en op 10 juli 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.