Beschikking d.d. 19 juni 2012
Zaaknummer 200.104.266
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Hoogenraad, kantoorhoudende te Maassluis,
Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J. van Santbrink, kantoorhoudende te Rotterdam,
2. [belanghebbenden 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 29 februari 2012 (zaaknummer 117255 / FJ RK 12-24) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind], geboren [in 2004], in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 3 maart 2012 verlengd tot 3 maart 2013.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 26 maart 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 29 februari 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de uithuisplaatsing van [kind] tot maximaal 3 september 2012 zal duren en tevens - voor zover rechtens toegestaan - BJZ opdracht te geven te werken aan een terugkeer van [kind] bij de vader, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 16 april 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met inachtneming van de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Van de moeder is op 16 april 2012 een verweerschrift binnengekomen, waarin zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van 17 april 2012 van mr. Van Santbrink, een brief van 18 april 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), een brief met bijlagen van 21 april 2012 van mr. Hoogenraad en een brief met bijlagen van 1 mei 2012 van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Rotterdam. De inhoud van de brief met bijlagen van 1 mei 2012 is ter zitting meegedeeld, nu de partijen en de belanghebbenden niet over deze brief beschikken.
Ter zitting van 15 mei 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader en mr. Hoogenraad. Namens BJZ zijn de heer B. Jonkman en mevrouw mr. S. Polak verschenen. Tevens zijn verschenen de moeder, mr. Van Santbrink en de grootouders. Mr. Polak heeft een pleitnotitie overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is (onder meer) de thans nog minderjarige [kind] geboren.
2. [kind] staat vanaf 3 maart 2010 onder toezicht. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 29 februari 2012 tot 3 maart 2013. [kind] is in maart 2010 in een crisispleeggezin geplaatst op basis van een machtiging van de kinderrechter. Sinds december 2010 verblijft ze bij de grootouders.
3. BJZ heeft de kinderrechter verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] te verlengen.
4. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter daarop beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg."
5. De broer van [kind], [broer van kind], is ook uit huis geplaatst. Hij verblijft sinds maart 2010 bij de grootouders. Bij afzonderlijke beschikking van de kinderrechter van 29 februari 2012 is bepaald dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [broer van kind] met ingang van 3 maart 2012 wordt verlengd tot 3 september 2012. De kinderrechter heeft geoordeeld dat een verlenging van de termijn tot uithuisplaatsing voor een periode van een half jaar moet volstaan, nu BJZ heeft aangegeven te verwachten dat [broer van kind] mogelijk rond de zomervakantie bij zijn vader kan gaan wonen.
Het oordeel van het hof
6. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend en zo nodig verlengd (onder meer) indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een maatregel als de onderhavige staat het belang van de minderjarige voorop.
7. Anders dan de vader heeft gesteld, blijkt uit de stukken dat [kind] onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst als gevolg van het onveilige opvoedingsklimaat bij de ouders. Er was sprake van structurele conflicten in de relationele sfeer en persoonlijke problematiek bij beide ouders. [kind] is getuige geweest van huiselijk geweld en is zwaar belast door de spanningen in de thuissituatie.
8. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is naar voren gekomen dat [kind] zich positief ontwikkelt bij de grootouders. [kind] is een vrolijk en energiek meisje en heeft goed contact met leeftijdsgenoten. Ze is echter gesloten ten aanzien van wat zich destijds in de thuissituatie bij de ouders heeft afgespeeld. [kind] is gebaat bij het veilige, stabiele en warme opvoedingsklimaat dat de grootouders haar bieden.
9. Naar het oordeel van het hof is het op dit moment in het belang van [kind] dat zij in het veilige opvoedingsklimaat bij de grootouders blijft verkeren. Een van de voorwaarden voor plaatsing van [kind] bij de vader is dat er sprake moet zijn van een veilige en stabiele opvoedingssituatie om een terugval of stagnatie in haar ontwikkeling te voorkomen. Het is echter op dit moment onvoldoende duidelijk of de vader [kind] dit kan bieden.
10. Het hof acht van belang dat eerst de plaatsing van [broer van kind] bij de vader en het verloop daarvan zal worden afgewacht. BJZ heeft aangegeven dat ze vertrouwen heeft in deze plaatsing, mits de vader de noodzakelijke hulpverlening en ondersteuning in de thuis- en opvoedingssituatie aanvaardt. Voordat de situatie van de vader samen met [broer van kind] is gestabiliseerd en voldoende vertrouwd is, kan naar het oordeel van het hof nog niet gedacht worden aan plaatsing van [kind] in de thuissituatie bij de vader. [kind] heeft daarvoor in haar jonge leven al te veel meegemaakt, wat maakt dat er voldoende zekerheid moet zijn dat een plaatsing bij de vader succesvol verloopt, alvorens daartoe over te gaan. Die situatie is er (nog) niet. Het hof deelt de visie van BJZ dat niet moet worden gegokt met de ontwikkeling van [kind]. Het hof is van oordeel dat er sprake is van een reële bedreiging van [kind]'s ontwikkeling bij beëindiging van de uithuisplaatsing op dit moment. Dat haar ontwikkeling bij de grootouders nu goed verloopt, maakt het oordeel van het hof niet anders.
11. Voorts acht het hof van belang dat de rol van de moeder in het leven van [kind] zich nog verder moet ontwikkelen. [kind] heeft nu eenmaal een weekend per maand omgang met de moeder en tevens ongeveer een middag per week. Indien [kind] bij de vader zal gaan wonen, zal zij de moeder minder zien en stagneert de opbouw van de omgang met de moeder. Het hof acht dit op dit moment niet in het belang van [kind].
12. De vader heeft aangevoerd dat de beslissing van de rechtbank in strijd is met de artikelen 5 en 9 IVRK, aangezien de overheid de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van ouders en voogden dient te respecteren en ieder kind er recht op heeft om door zijn ouders te worden verzorgd. Volgens de vader wordt door BJZ niet gesteld dat hij niet in staat zou zijn voor [kind] te zorgen en beschikt hij over pedagogische kwaliteiten. Het hof verwerpt het beroep van de vader op de bepalingen van het IVRK. Het belang van [kind] bij een stabiele opvoedingssituatie, waarin zij zich veilig kan ontwikkelen, weegt gelet op het voorgaande zwaarder dan het belang van de vader om haar zelf te kunnen opvoeden. Dit brengt mee dat het beginsel van eerbiediging van de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders op de voet van de artikelen 5 en 9 IVRK kan worden doorbroken door het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing, waarvoor de gronden nog steeds aanwezig zijn. De stelling dat de vader reeds nu, na alles wat er is gebeurd, over voldoende opvoedingscapaciteiten beschikt om het voor [kind] benodigde opvoedingsklimaat te creëren, is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden. Dat hij oorspronkelijk wiskundeleraar is geweest, acht het hof daartoe onvoldoende. Ook de omstandigheid dat de omgang tussen de vader en [kind] goed verloopt, acht het hof een positieve ontwikkeling, maar onvoldoende om gelet op het voorgaande thans anders te beslissen.
13. Concluderend is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [kind] op dit moment nog steeds in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Hetgeen de vader voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
14. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, M.P. den Hollander en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 juni 2012 in bijzijn van de griffier.