2. Tussen partijen staat als - enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende weersproken - het volgende vast.
2.1. [appellant] was werkzaam in het christelijk middelbaar onderwijs. Op 1 januari 2004 is hij arbeidsongeschikt geworden en op 1 februari 2004 is aan [appellant] ontslag verleend.
2.2. Met ingang van 2 februari 2004 ontvangt [appellant] een WAO-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Naast deze gedeeltelijke WAO-uitkering ontvangt [appellant] met ingang van 2 februari 2004 een
WW-uitkering en een suppletie-uitkering.
2.3. Per 1 januari 2007 heeft Loyalis de uitvoering van het Besluit Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling Beroepsonderwijs- en Volwasseneneducatie (hierna: ZAR-BVE) overgenomen van het UWV. De op grond van de ZAR-BVE met ingang van 2 februari 2004 aan [appellant] toegekende suppletie-uitkering wordt dan ook met ingang van 1 januari 2007 niet meer door het UWV, maar door Loyalis betaald. Per 1 april 2007 heeft Loyalis ook de uitvoering van Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie (hierna: BWRBVE) overgenomen van het UWV.
2.4. Met ingang van april 2007 ontvangt [appellant] naast vorengenoemde uitkeringen een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Lid 1 van art. 13 van de BWRBVE bepaalt:
"Zolang een betrokkene uit hoofde van een ontslag recht heeft op suppletie, heeft hij uit hoofde van dat ontslag geen recht op bovenwettelijke uitkering."
2.5. Bij brief van 14 maart 2008 heeft Loyalis aan [appellant] meegedeeld dat haar na een interne controle was gebleken dat de hoogte van de WAO-uitkering vanaf
27 oktober 2007 niet meer in mindering was gebracht op de hoogte van de suppletie-uitkering. Volgens Loyalis had [appellant] over de periode 27 oktober 2007 tot en met januari 2008 een bedrag van € 3.596,02 te veel aan suppletie-uitkering ontvangen. Over de verrekening van de vordering zou [appellant] een nadere beslissing ontvangen.
2.6. Omdat [appellant] een jaar na de brief van 14 maart 2008 nog geen nadere beslissing had ontvangen, heeft hij bij brief van 31 maart 2009 een klacht tegen Loyalis ingediend.
2.7. Bij brief van 9 april 2009 heeft Loyalis de klacht van [appellant] over de vertragingen gegrond verklaard en hem geïnformeerd over de wijze waarop haar vordering met zijn uitkering zal worden verrekend. Loyalis geeft in deze brief tevens aan dat in de bovenwettelijke uitkeringsregeling is bepaald dat, zolang een betrokkene uit hoofde van een ontslag recht heeft op suppletie, hij uit hoofde van dat ontslag geen recht heeft op een bovenwettelijke uitkering. Loyalis deelde mee dat de Uitvoeringsgeleding deze bijzondere situatie zou onderzoeken en [appellant] op korte termijn op de hoogte zou stellen.
2.8. Bij "besluit" van 16 april 2009 heeft Loyalis aan [appellant] meegedeeld dat bij een intern onderzoek was gebleken dat hij over de periode april 2007 tot en met maart 2009 ten onrechte náást een suppletie-uitkering een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering heeft ontvangen. Loyalis deelde vervolgens aan [appellant] mee dat de hoogte van die bovenwettelijke uitkering met ingang van 1 april 2007 werd vastgesteld op € 0,00 per maand. Voorts deelde Loyalis mee dat [appellant] over de periode van april 2007 tot en met maart 2009 een bedrag van € 23.021,91 bruto (inclusief 8% vakantietoeslag) ten onrechte aan uitkering had ontvangen en dat dit bedrag van [appellant] zou worden teruggevorderd.
2.9. Bij brief van 14 mei 2009 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] bezwaar aangetekend tegen, voor zover thans van belang, het besluit van 16 april 2009.
2.10. Bij "besluit" van 4 augustus 2009 heeft Loyalis - namens het bestuur van de voormalige werkgever van [appellant], de Stichting voor Christelijk Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie Friesland/Flevoland - het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.