ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8392

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.138-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en inzagerecht in nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee appellanten en een geïntimeerde over de legitieme portie van de erfgenamen. De erflaatster, die in 2007 overleed, had in haar testament de geïntimeerde als enige erfgenaam en executeur benoemd. De appellanten, die ook kinderen van de erflaatster zijn, vorderden inzage in de financiële administratie van de nalatenschap om de omvang van hun legitieme portie vast te stellen. In eerste aanleg wees de rechtbank de vorderingen van de appellanten af, wat hen noopte tot hoger beroep. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, waarbij het oordeelde dat de appellanten onvoldoende onderbouwd hadden welke specifieke documenten zij ter inzage wensten. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde alle relevante documenten had overgelegd en dat de appellanten niet ontvankelijk waren in hun vorderingen. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest werd uitgesproken op 12 juni 2012.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 juni 2012
Zaaknummer 200.081.138/01
(zaaknummer rechtbank: 78022/HA ZA 10-122)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: J.P. Schrale-Oranje, kantoorhoudende te Roden,
die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J.J.M. van Roosmaalen, kantoorhoudende te Emmen,
die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 14 april 2010 en 20 oktober 2010 door de rechtbank Assen, hierna te noemen de rechtbank.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 januari 2011 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 20 oktober 2010, hierna te noemen het beroepen vonnis, met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 maart 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
'bij arrest te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Assen, sector civiel van 20 oktober 2010 en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de zonen alsnog toe te wijzen en de dochter te veroordelen in de kosten op de procedure in beide instanties.'
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
'appellanten niet ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, dan wel de vorderingen af te wijzen en het vonnis van de Rechtbank Assen, sector civiel van 20 oktober 2010 te bekrachtigen, met veroordeling van de zoons in de proceskosten van de beide procedures.'
Ter gelegenheid van de pleidooien hebben [appellanten] een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Ten slotte heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen. In overleg met partijen zal recht worden gedaan op het zijdens [appellanten] ingezonden pleitdossier.
De grieven
[appellanten] hebben zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Het hof gaat uit van de volgende, in hoger beroep vaststaande feiten:
(i) [in 2007] is te [woonplaats], haar laatste woonplaats overleden [erflaatster], geboren [in 1915], hierna te noemen de erflaatster.
(ii) De erflaatster is gehuwd geweest met [echtgenoot], overleden [in 1979], uit welk huwelijk geboren en in leven zijn: [kind 1], [appellant 1], [geïntimeerde] en [appellant 2].
(iii) Bij openbaar testament, op 23 februari 2001 verleden voor [notaris], notaris te [adres], heeft de erflaatster [geïntimeerde] tot enig erfgenaam van haar nalatenschap benoemd alsmede tot executeur daarvan.
(iv) Zij heeft voorts bij het voornoemde openbare testament het volgende bepaald:
'Voor het geval ik kom te overlijden na invoering van het nieuwe erfrecht en de wet mij deze bevoegdheden toekent, maak ik nog de volgende beschikkingen:
a (…)
b Indien en voor zover één van mijn overige afstammelingen een beroep doet/doen op zijn/haar/hun legitieme portie, zal deze eerst opeisbaar zijn na het overlijden van [geïntimeerde] (art. 4.3.3.11b NBW). Voorts bepaal ik dat mijn overige kinderen (en hun afstammelingen) geen gebruik zullen kunnen maken van de hen onder het nieuwe erfrecht mogelijk toekomende wilsrechten.'
De vorderingen van [appellanten] als oorspronkelijk eisers
2. [appellanten] hebben als oorspronkelijk eiseres gevorderd:
'bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad binnen een termijn van 6 weken na datum vonnis, onder oplegging van een dwangsom van € 1000,- voor iedere dag dat executeur in gebreke blijft:
I Gedaagde te veroordelen tot nakoming van haar taak van executeur, in het bijzonder door ter beschikking stellen van de gehele financiële boekhouding, waaronder bankafschriften en andere financiële informatie, die nodig is om de omvang van de legitieme massa te kunnen vaststellen,
II. primair vanaf 1973,
III. subsidiair vanaf 1979,
IV. meer subsidiair vanaf 1999,
V. meer subsidiair, zo die gegevens niet beschikbaar zijn alle gegevens van de samenleving van erflaatster en executeur gezamenlijk op moment van overlijden om dat vermogen bij helfte te delen.
VI. gedaagde tevens op te dragen al die schenkingen, zowel materiële als formele, in te brengen, die nodig zijn om de legitieme aan [appellanten] te kunnen voldoen.
VII. gedaagde te veroordelen tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan eiser de hem toekomende legitieme, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
VIII. Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.'
De beslissing in eerste aanleg
3. De rechtbank heeft bij het beroepen vonnis de vorderingen van [appellanten] afgewezen en de kosten van het geding gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Met betrekking tot de grief I:
4. Grief I is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat enkel [appellant 1] en niet daarenboven ook [appellant 2] als eiser in het geding in eerste aanleg is aan te merken, zoals in rechtsoverweging 4.1 van het beroepen vonnis tot uitdrukking komt. Blijkens de inleidende dagvaarding treedt [appellant 1] ook namens [appellant 2] op. Nu het rechtens toelaatbaar is om in een geding door tussenkomst van een procesgevolmachtigde als eiser op te treden en [geïntimeerde] de bevoegdheid van [appellant 1] om ook namens van [appellant 2] als eiser op te treden niet heeft betwist, heeft [appellant 2] ook als oorspronkelijk eiser te gelden en heeft hij bijgevolg ook bevoegdelijk geappelleerd. Grief I is derhalve terecht opgeworpen. Of dat [appellanten] zal baten, moet hierna blijken.
Met betrekking tot de overige grieven:
5. Uit de toelichting op de grieven leidt het hof af dat [appellanten] met de overige grieven enkel de toewijsbaarheid van hun in rechtsoverweging 2 onder I tot en met V vermelde vorderingen als oorspronkelijk eisers opnieuw aan de orde stellen. Ten pleidooie hebben [appellanten] hun standpunt nader omlijnd in die zin dat het te dezen gaat om de schending van de legitieme portie van [appellanten] in de nalatenschap van de erflaatster door giften die de erflaatster naar hun stellingen aan [geïntimeerde], meer in het bijzonder die welke de erflaatster uit de restant-verkoopopbrengst van het door de erflaatster in 1999 verkochte huis te [adres] zou hebben gedaan. [geïntimeerde] heeft ten verwere aangevoerd dat zij alle bescheiden van de nalatenschap waarover zij de beschikking heeft, in het geding heeft gebracht. Mede in het licht van dat verweer hebben [appellanten] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd, welke bescheiden van de nalatenschap zij op de voet van art. 4:78 BW ter inzage wensen te hebben dan wel in afschrift wensen te ontvangen.
6. De overige grieven treffen daarom geen doel.
De slotsom
7. Hert beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd. Gelet op de familierelatie tussen partijen, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het beroepen vonnis;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, K.M. Makkinga en R. Ch. Verschuur en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 12 juni 2012 in bijzijn van de griffier.