ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8363

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.0102.485-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen door ouders

In deze zaak hebben de ouders van drie minderjarige kinderen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3], hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De ouders verzochten het hof om de redelijkheid van de overwegingen in de indicatiebesluiten van Bureau Jeugdzorg Flevoland (BJZ) te toetsen. Het hof oordeelde dat de ouders niet-ontvankelijk waren in hun verzoek, omdat het hof uitsluitend als civiele rechter kon oordelen. De ouders hadden eerder zorgen geuit over de opvoedvaardigheden van BJZ en de veiligheid van hun kinderen, maar het hof concludeerde dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, wat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk maakte.

De zaak werd behandeld op 6 april 2012, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat, mr. A.C.W. Duiveman, en BJZ vertegenwoordigd was door mevrouw Mank en mevrouw Van Veldhuizen. Het hof nam kennis van diverse stukken, waaronder rapporten van zorgprofessionals die zorgen uitten over de pedagogische vaardigheden van de ouders en de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de kinderen. Het hof oordeelde dat de ouders onvoldoende openstonden voor hulpverlening en dat er sprake was van tegenstrijdige uitlatingen van hun kant.

Uiteindelijk heeft het hof de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot vernietiging van de indicatiebesluiten, maar de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk vernietigd en bekrachtigd. De machtiging tot uithuisplaatsing werd als noodzakelijk beoordeeld in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof benadrukte het belang van een coöperatieve houding van de ouders tijdens de uithuisplaatsing en hun openstelling voor hulpverlening.

Uitspraak

Beschikking d.d. 5 juni 2012
Zaaknummer 200.102.485
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
1. [appellante 1],
hierna te noemen: de moeder,
2. [appellant 2],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. A.C.W. Duiveman, kantoorhoudende te Kampen,
tegen
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 24 november 2011 (zaaknummers 191816/JL RK 11-1001 en 192056/JL RK 11-1021) waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 23 februari 2012, hebben de ouders verzocht de beschikking van 24 november 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende zoals in het petitum verzocht, hetgeen als hier ingelast wordt beschouwd.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 maart 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun beroep, subsidiair het beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 8 maart 2012 met bijlagen, een brief van 27 maart 2012 met bijlagen, een brief van 2 april 2012 met bijlagen en een fax van 5 april 2012 van mr. Duiveman.
Ter zitting van 6 april 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat, en namens BJZ zijn mevrouw Mank en mevrouw Van Veldhuizen verschenen. Mr. Duiveman heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
Na de zitting zijn -met toestemming van het hof- nog binnengekomen een brief van BJZ van 10 april 2012 met het indicatiebesluit van [kind 2] en een brief van mr. Duiveman van 12 april 2012 met het indicatiebesluit van [kind 1].
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Voorafgaand aan het huwelijk van de ouders zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. Tijdens het huwelijk is [kind 3] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag.
2. Op 26 augustus 2011 heeft de kinderrechter op verzoek van de raad een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing uitgesproken ten aanzien van alle drie kinderen. Op 8 september 2011 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 3] niet verlengd en zijn zij weer thuisgeplaatst. De voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn wel verlengd voor [kind 1].
3. Op 17 november 2011 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing voor [kind 2] en [kind 3] afgegeven. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar uitgesproken en een machtiging tot uithuisplaatsing uitgesproken voor de duur van de ondertoezichtstelling ten aanzien van [kind 1], [kind 2] en [kind 3].
4. Het hoger beroep is niet gericht tegen de ondertoezichtstelling, maar alleen tegen de machtiging tot uithuisplaatsing.
De overwegingen
5. De ouders hebben het hof allereerst verzocht te toetsen of BJZ in alle redelijkheid tot haar overwegingen kon komen zoals vermeld in de indicatiebesluiten. Zij hebben daartoe de volgende gronden aangevoerd:
- BJZ heeft ten onrechte gesteld dat de moeder mogelijk persoonlijke problematiek heeft;
- volgens BJZ zou vader de grote afwezige factor zijn geweest tijdens de opvoeding van de kinderen;
- BJZ heeft ten onrechte gesteld dat er mogelijk sprake zou zijn van seksueel misbruik in de thuissituatie, waardoor de veiligheid van de minderjarigen niet langer gewaarborgd zou zijn;
- volgens BJZ zijn er zorgen over de opvoedvaardigheden en de zorgmijdende houding van de ouders;
- BJZ stelt ten onrechte dat de ouders niet aansluiten bij het niveau van de kinderen;
Het hof overweegt daartoe als volgt.
6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er sprake is van ernstige zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van de kinderen en acht een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding en/of tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. Naast zorgen ten aanzien van seksueel misbruik in of in de nabijheid van het gezinssysteem, bestaan ook op andere vlakken de nodige zorgen.
7. Uit het raadsrapport van 15 november 2011 komt naar voren dat er vanuit meerdere hoeken -waaronder de kinderarts, de vervangend huisarts, de eigen huisarts en de directeur van de school- zorgen zijn geuit over het gezin, met name zorgen ten aanzien van de pedagogische vaardigheden van de ouders en de lichamelijke problematiek van de kinderen. Bij [kind 1] en [kind 2] is er sprake van een verstandelijke beperking en (ernstige) incontinentieproblematiek. Daarnaast laat [kind 1] afwijkend seksueel gedrag zien en reageert zij emotioneel nauwelijks op haar ouders. Vanuit school is geadviseerd om [kind 2] speciaal onderwijs te laten volgen. Voorts heeft [kind 2] last van haaruitval onder meer door eigen toedoen. Ten aanzien van [kind 3] heeft de raad geconstateerd dat er weinig interactie tussen moeder en kind is, maar dat [kind 3] zich normaal lijkt te ontwikkelen. Mogelijk is er bij alle kinderen sprake van hechtingsproblematiek.
8. De hoofdbehandelaar en GZ psychologe van 's Heeren Loo heeft tijdens het raadsonderzoek aangegeven dat er meer tijd nodig is voor de behandeling van [kind 1], maar dat duidelijk is dat zij op seksueel gebied dingen heeft meegemaakt die niet passen bij haar leeftijd. De ervaring van 's Heeren Loo is dat de ouders alle zorg ontkennen (alles buiten zichzelf leggen) en emotioneel niet adequaat reageren. Ook de speltherapeute van [kind 1] heeft zorgen geuit over het gezinssysteem en over de veiligheid thuis. [kind 1] is erg op haar hoede en treedt zeer beschermend op naar haar broers. Zij is erg beïnvloedbaar. Bovendien heeft [kind 1] onder andere meerdere keren geuit dat zij angst heeft dat er onverwacht iets gebeurt en/of dat er mannen bij haar bed komen.
9. BJZ heeft ter zitting aangegeven dat niet alleen [kind 1], maar ook [kind 2] en [kind 3] zorgelijke signalen afgeven. [kind 3] is af en toe onzeker en heeft na de omgangscontacten last van bedplassen. Voorts doet [kind 3] ook uitlatingen die bijzonder te noemen zijn, zoals dat hij vertelt dat hij geheimen heeft met papa en mama en hij aangeeft dat hij bij papa sliep en er toen een natte plek bij papa in bed was. [kind 2] is onzeker en heeft ook last van zindelijkheidsproblematiek. Mogelijk heeft hij ADHD. Voor zijn haaruitval zijn geen medische oorzaken gevonden. De gezinsvoogd is een keer aanwezig geweest toen [kind 2] zelf zijn haren uittrok. De zindelijkheidsproblemen van [kind 1] en de zorgen met betrekking tot seksueel misbruik zijn nog steeds aanwezig. Tijdens de speltherapie haakt [kind 1] nog steeds af zodra er meer doorgevraagd wordt; het komt dan te dichtbij.
10. Voorts wordt samenwerking met de ouders vanuit diverse kanten als lastig omschreven. Tot op heden is weinig zicht gekregen op de opvoedings- en verzorgingssituatie binnen het gezin. De kinderarts heeft aangegeven dat zij eerder hulpverlening heeft proberen te regelen voor het gezin, maar dat de ouders daar niet voldoende voor open staan. Voorts heeft de kinderarts aangegeven dat zij de indruk heeft dat de moeder psychiatrische hulp nodig heeft. Ook de huisarts heeft de indruk dat de moeder moeite heeft om aan te sluiten bij de behoeften van haar kinderen. Daarnaast lijkt moeder moeite te hebben met het accepteren dat [kind 1] en [kind 2] verstandelijk beperkt zijn en is er een consistent beeld ontstaan dat de moeder de vader afschermt. Ook het hof kan zich naar aanleiding van de behandeling ter zitting niet aan de indruk onttrekken dat de ouders onvoldoende openstaan voor hulpverlening. Zij bagatelliseren de gezinsproblematiek.
11. Daarnaast hebben de ouders meerdere malen tegenstrijdige uitlatingen gedaan. Zo stelden zij zich op het standpunt dat zij eerder zelf ook al zorgen hadden over het seksueel getint gedrag van [kind 1] en dat zij daarom naar de kinderarts zijn gegaan, echter in een later stadium stelden de ouders dat er tijdens het verblijf op 's Heeren Loo seksueel misbruik heeft plaatsgevonden waardoor [kind 1] afwijkend seksueel gedrag laat zien. Relevant op dit punt is dat de kinderarts bevestigd heeft dat er in 2009 reeds sprake was van zorgelijke signalen op dit vlak ten aanzien van het gedrag van [kind 1]. Voorts blijven de ouders volhouden dat er sprake moet zijn van een medisch probleem ten aanzien van de incontinentieproblemen en haaruitval, terwijl artsen hebben geconcludeerd dat er geen medische oorzaken aan ten grondslag liggen.
12. Het hof overweegt dat ter zitting is gebleken dat het geldende indicatiebesluit voor [kind 1] door het CIZ is genomen; mr. Duiveman heeft dit indicatiebesluit na de zitting toegezonden aan het hof. De bevoegdheid van het hof tot het toetsen van een indicatiebesluit is beperkt tot de in artikel 5 lid 5 Wjz bedoelde gevallen. Indicatiebesluiten, genomen door een andere instantie dan BJZ (als "de stichting" als bedoeld in artikel 1 onder f Wjz), vallen niet onder deze bevoegdheid, zodat het verzoek tot vernietiging, voor zover dat geacht moet worden gedaan te zijn, in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit het door BJZ nagezonden indicatiebesluit voor [kind 2] en uit hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen blijkt dat [kind 2] op basis van een CIZ-indicatie op een leefgroep bij Vitree is geplaatst. Ook deze indicatie kan, gelet op het bovenstaande, niet door het hof getoetst worden. Vitree heeft geadviseerd om [kind 2] door te plaatsen naar een stevig pleeggezin. Uit de nagekomen stukken van BJZ blijkt dat BJZ ten aanzien van [kind 2] op 8 december 2011 een indicatie pleegzorg bij Vitree heeft afgegeven. De bezwaren die de ouders tegen de indicatiebesluiten - ook tegen dat ten aanzien van [kind 3] - hebben aangevoerd (kort weergegeven dat door BJZ ten onrechte wordt aangenomen dat de ouders de oorzaak zijn van de problematiek en dat de kinderen niet langer thuis kunnen wonen) berusten inhoudelijk op hetzelfde feitencomplex als de gronden van het hoger beroep tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Ten aanzien van de indicatiebesluiten van BJZ dient het hof als civiele rechter te oordelen.
13. Alhoewel het hof begrijpt dat het voor de ouders zeer lastig is om met de huidige situatie om te gaan, overweegt het hof dat gelet op het feit dat er ernstige zorgen zijn en zolang er onduidelijkheid is, de veiligheid van alle drie de kinderen voorop dient te staan. De stelling van de ouders dat BJZ geen bewijzen heeft, zich enkel baseert op aannames en dat er onvoldoende oog is voor mogelijke andere oorzaken voor de gedragingen en/of uitlatingen van de kinderen, onderschrijft het hof niet gelet op de diverse professionele informanten met zorgen.
14. Daartoe neemt het hof zijn overwegingen ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing over, en waar ook anderszins niet is gebleken dat de door BJZ genomen indicatiebesluiten niet zorgvuldig tot stand gekomen zouden zijn, dan wel dat deze onrechtmatig zouden zijn, zal het hof het verzoek van de ouders om de indicatiebesluiten te vernietigen, voor zover ontvankelijk, afwijzen.
15. Wel zal het hof, zoals ter zitting reeds aangegeven, in het dictum aanpassen dat ten aanzien van [kind 3] de machtiging een voorziening van pleegzorg betreft en voor [kind 2] een accommodatie van de zorgaanbieder en per 8 december 2011 in een voorziening voor pleegzorg (Vitree).
16. Het hof is voorts van oordeel dat op grond van alle beschikbare informatie de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding en/of tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van alle drie de kinderen. Het hof wenst op te merken dat het goed zou zijn als de ouders aan de kinderen laten zien dat zij gedurende de uithuisplaatsing een coöperatieve houding (in plaats van een vechthouding) aannemen en dat zij zich openstellen voor hulp om te werken aan de (ernstige) gedragsproblematiek van de kinderen.
Slotsom
17. Op grond van voorgaande zal het hof als volgt beslissen.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek tot vernietiging van de indicatiebesluiten, voor zover deze genomen zijn door het CIZ en het beroep geacht moet worden op die indicatiebesluiten betrekking te hebben;
vernietigt de beschikking waarvan beroep, uitsluitend voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] de plaatsing in een voorziening van pleegzorg betreft en voor zover de machtiging de plaatsing van [kind 3] in een accommodatie van de zorgaanbieder betreft;
en opnieuw beslissende:
bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor [kind 2] geldt voor plaatsing in een accommodatie van de zorgaanbieder, en de machtiging voor [kind 3] vanaf de ingangsdatum van de machtiging tot uithuisplaatsing en voor [kind 2] met ingang van 8 december 2011 in een voorziening voor pleegzorg;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, A.H. Garos en J.D.S.L. Bosch, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 juni 2012 in bijzijn van de griffier.