Beschikking d.d. 24 mei 2012
Zaaknummer 200.103.387
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.J. Buitenhuis, kantoorhoudende te Drachten,
Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 9 december 2011 (zaaknummer: 115523 / FJ RK 11-909) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2], beiden geboren [in 2002], in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs met ingang van 13 december 2011 verlengd tot 13 december 2012. De rechtbank heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 9 maart 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 9 december 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende, uitvoerbaar bij voorraad, het door BJZ ingediende verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] primair af te wijzen, dan wel, subsidiair wanneer het hof van oordeel is dat de uithuisplaatsing in het belang van de beide minderjarigen is, deze voor een kortere duur dan de duur van een jaar, te weten een half jaar, te bepalen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 10 april 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het appelschrift van 9 maart 2012 ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van 29 maart 2012 en brieven van 17 april 2012 en 1 mei 2012, waarvan die van 17 april 2012 met bijlagen, alle van mr. Buitenhuis. Voorts heeft het hof op 5 april 2012 van mr. Buitenhuis het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank ontvangen.
Ter zitting van 9 mei 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. B. van der Veen (kantoorgenote van mr. Buitenhuis) en namens BJZ mevrouw
F. Gebel (gezinsvoogd) en mevrouw S. Polak (jurist). Mr. Polak heeft een pleitnotitie overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. [kind 1] en [kind 2] zijn geboren uit de affectieve relatie die tussen de moeder en de vader heeft bestaan. De moeder is alleen met het gezag belast. De vader heeft de kinderen niet erkend en is niet in een verzorgende en opvoedende rol bij de kinderen betrokken.
2. Bij beschikking van de rechtbank van 2 maart 2011 zijn de kinderen - nadat zij bij beschikking van de rechtbank van 13 december 2010 voorlopig onder toezicht waren gesteld voor de duur van drie maanden - met ingang van 2 maart 2011 tot 13 december 2011 onder toezicht gesteld van BJZ. Deze ondertoezichtstelling is bij (afzonderlijke) beschikking van de rechtbank van 9 december 2011 met ingang van 13 december 2011 verlengd tot 13 december 2012.
3. Bij beschikking van 29 december 2010 heeft de rechtbank - nadat eerder bij beschikking van 13 december 2010 een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor crisisopvang voor de duur van 4 weken was verleend - machtiging verleend om de kinderen met ingang van 29 december 2010 uithuis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang tot 13 maart 2011. Bij beschikking van de rechtbank van 2 maart 2011 is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs met ingang van 13 maart 2011 verlengd tot 13 september 2011. Bij beschikking van 7 september 2011 is deze machtiging met ingang van 13 september 2011 verlengd tot 13 december 2011.
4. BJZ heeft bij inleidend verzoekschrift van 12 oktober 2011, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 14 oktober 2011, verzocht - voor zover hier van belang - de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, oftewel tot 13 december 2012.
5. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op het verzoek van BJZ beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De moeder heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
Procedureel
6. Anders dan de rechtbank merkt het hof de vader, [vader], niet aan als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), nu hij [kind 1] en [kind 2] niet heeft erkend en hij niet in een verzorgende en opvoedende rol bij de kinderen is betrokken.
De overwegingen
7. Het hof stelt voorop dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
8. De kinderen zijn op 13 december 2010 - na een incident waarbij de moeder in verzekering werd gesteld vanwege verdenking van bedreiging van een hulpverlener - uit huis geplaatst. Eerder dat jaar was door de hulpverlenende instantie PedMed reeds een zorgmelding bij het AMK gedaan. De zorgpunten waren op dat moment met name gelegen in de lichamelijke, affectieve en pedagogische verwaarlozing van de kinderen. Zo hebben de kinderen door ondermeer de vermoeidheid van de moeder veel voor zichzelf moeten zorgen. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat er destijds goede gronden waren om de kinderen uit huis te plaatsen. Dat de strafzaak in verband met de bedreiging van de hulpverlener nadien is geseponeerd doet dan ook niet meer ter zake.
9. De kinderen verblijven sinds 23 februari 2011 in een residentiële instelling van Jeugdhulp Friesland, De Twisken te Burgum. Daarvóór hebben zij van 13 december 2010 tot 22 februari 2011 verbleven op de Crisisgroep MKT Mooi Gaasterland te Rijs.
10. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [kind 1] en [kind 2] kwetsbare kinderen zijn. Zo heeft [kind 1] ODD en ADHD en ook ten aanzien van [kind 2] komen uit het door het diagnostiekteam van Jeugdhulp Friesland op 28 maart 2012 uitgevoerde psychodiagnostisch onderzoek de nodige zorgen naar voren.
[kind 2] lijkt over weinig basisvertrouwen te beschikken, heeft stemmingswisselingen en vertoont zorgelijk gedrag. Volgens de evaluatie van hun behandelplan d.d. 9 januari 2012 zijn de belangrijkste oorzaken van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen gelegen in de onzekerheid over de uitkomst van de verschillende rechtszaken, de problemen rond de bezoekregeling en het uitblijven van toekomstperspectief. Vast staat dat [kind 1] en [kind 2] gelet op hun kwetsbaarheid en hun belaste voorgeschiedenis meer dan andere kinderen behoefte hebben aan voorspelbaarheid en betrouwbaarheid en dat zij gebaat zijn bij een stabiel en veilig opvoedingsklimaat.
11. Naar het oordeel van het hof is op grond van het verhandelde ter zitting voldoende vast komen te staan dat de moeder zich de afgelopen periode tot het uiterste heeft ingespannen. BJZ heeft dit ter zitting ook erkend. Zo zijn de financiën van de moeder inmiddels naar vermogen op orde en verloopt het huishouden gestructureerd. Hoewel het hof dit een positieve ontwikkeling acht, moet tegelijkertijd worden vastgesteld dat deze enkel ziet op de persoonlijke en praktische leefomstandigheden van de moeder. Deze zijn weliswaar verbeterd, maar van een voldoende stabiele basis om de kinderen weer thuis te plaatsen is naar het oordeel van het hof - mede gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen - geen sprake.
12. De kinderen hebben in het verleden in de thuissituatie bij de moeder veel meegemaakt waarbij onvoldoende werd voorzien in de eerste levensbehoeften. Duidelijk is geworden dat de kinderen sinds de uithuisplaatsing een enorme ontwikkeling hebben doorgemaakt. De moeder heeft een (zeer) problematische jeugd achter de rug en een (sterk) belast verleden. Uit de stukken blijkt dat de hulpverlening bij moeder thuis met de moeder basale vaardigheden traint. Zo wordt bijvoorbeeld een wekker gezet voor twaalf momenten op de dag, teneinde moeder er aan te herinneren dat zij bepaalde (huishoudelijke) taken dient te verrichten.
13. Uit het verslag van De Twisken van 30 november 2011 komt naar voren dat de moeder, mede gelet op haar persoonlijke problematiek, de kinderen te weinig ruimte geeft om autonomie te ontwikkelen. De moeder stelt volgens De Twisken haar eigen behoeften voorop en neemt een negatief agressieve houding aan ten opzichte van de hulpverleners. De behandeling van de kinderen bij De Twisken is als gevolg hiervan gestagneerd. Ook de bezoekregeling is om die reden aangepast en vindt onder (intensieve) begeleiding plaats.
14. Ook overigens weet de moeder de belangen van de kinderen niet altijd centraal te stellen in de keuzes die zij maakt. Zo is de moeder blijkens haar uitlatingen ter zitting van mening dat de kinderen ervan op de hoogte moeten zijn dat zij de uithuisplaatsing niet accepteert, dit ondanks het loyaliteitsconflict dat hierdoor bij de kinderen wordt veroorzaakt. Dit klemt te meer nu het bij haar bekend had moeten zijn dat de kinderen veel hinder ondervinden van de onzekerheid over de uitkomst van alle rechtszaken.
15. Gelet op de bovenomschreven zorgen is gekozen om de moeder en de kinderen aan te melden bij de Gezinspsychiatrie van GGZ Drenthe in Beilen, locatie De Stee (hierna: De Stee), dan wel - indien dit niet tot de mogelijkheden behoort - de kinderen in een gezinshuis te laten opnemen. Nu de moeder in eerste instantie heeft aangegeven dat zij niet open staat voor een gezinsbehandeling bij De Stee, en er in Friesland geen gezinshuizen voor jonge kinderen beschikbaar zijn, zijn de kinderen door BJZ op een wachtlijst geplaatst voor een pleegzorgplaatsing. Ter zitting is echter gebleken dat de moeder alsnog bereid is de gezinsbehandeling bij De Stee te ondergaan. Op 4 juni 2012 kan de moeder worden opgenomen, waarbij allereerst zal worden onderzocht of er een basis is om te komen tot een vruchtbare samenwerking. Op 14 juni 2012 vindt een evaluatie plaats en zal worden bepaald of de behandeling wordt voortgezet. Bij een positieve beslissing zal een traject van 16 weken worden ingezet, waarbij de kinderen in ieder geval binnen vier weken samen met de moeder aan het programma deelnemen. De behandeling zal bestaan uit een interactie-observatie-onderzoek, waarbij aan de moeder zal worden geleerd hoe zij zelfstandig de zorg voor haar gezin vorm kan geven. Aan het einde van het traject volgt een advies over het toekomstperspectief van de kinderen. BJZ heeft ter zitting laten weten dat in afwachting van dit advies de plaatsing van de kinderen op de wachtlijst voor pleegzorg blijft gehandhaafd.
16. Het hof is van oordeel dat alvorens tot thuisplaatsing over kan worden gegaan nader onderzoek naar de draagkracht en de mogelijkheden van de moeder als opvoeder noodzakelijk is. BJZ heeft aangegeven dat op De Stee zal worden onderzocht of het perspectief van de kinderen bij de moeder kan komen te liggen. Dat dit perspectief op korte termijn duidelijk wordt, acht het hof ten zeerste in het belang van de kinderen, nu de kinderen al geruime tijd uit huis geplaatst zijn en uit de stukken naar voren komt dat zij lijden onder de onzekerheid op dit punt.
17. BJZ heeft ter zitting gesteld dat de moeder op De Stee niet psychiatrisch zal worden onderzocht. Het hof gaat er niettemin van uit dat om te komen tot een gedegen advies over het perspectief van de kinderen het noodzakelijk is dat ook de mogelijke psychiatrische problematiek van de moeder in kaart wordt gebracht. Uit het dossier komen immers sterke aanwijzingen naar voren komen die doen vermoeden dat hiervan sprake is. Zo is er ondermeer een verklaring overgelegd van 6 oktober 2011 van [psychiater], psychiater bij Pi-zorg waarin hij het volgende aangeeft: "Onze verpleegkundige en onze begeleider zien een mevrouw die moeilijk het hoofd boven water kan houden. Er is sprake van impulsiviteit, chaos, wisselende stemmingen en instabiliteit. Situaties worden vaak geheel anders herinnerd dan dat derden zich deze herinneren, of soms worden ze helemaal niet herinnerd. Anderen zijn verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Het denken is wisselend gekleurd door achterdocht. Waarnemingen en gedachten komen niet altijd overeen met de werkelijkheid. Soms zijn er ernstige vervormingen van de werkelijkheid waarbij zich psychotische verschijnselen voordoen. Met de wijsheid van de terugblik zou in de toekomst de diagnose schizofrenie kunnen worden gesteld." Ook anderen geven aan dat bij de moeder sprake is van stemmingswisselingen en gedrag dat mogelijk past bij een stoornis. Hoewel de moeder bestrijdt dat zij schizofrenie of een borderline stoornis heeft, bestrijdt zij niet dat er bij haar sprake is van impulsiviteit, chaos, wisselende stemmingen en instabiliteit. Of deze symptomen nu het gevolg zijn van schizofrenie, dan wel van fybromyalgie, zoals door de moeder gesteld, feit blijft dat ze van invloed zijn op de afweging die moet worden gemaakt in het kader van het bepalen van het toekomstperspectief van de kinderen. Een herhaling van de situatie zoals die zich in 2010 heeft voorgedaan moet worden voorkomen terwijl daarnaast de belangen van de kinderen vergen dat er duidelijkheid gaat ontstaan over hun perspectief.
18. Naar het oordeel van het hof valt het de moeder te prijzen dat zij zich alsnog open stelt voor een (gezins)behandeling bij De Stee. Hiermee laat zij zien gemotiveerd te zijn om aan haar problemen te werken en om de zorg voor de kinderen op een verantwoorde manier weer op zich te nemen. Het hof acht het echter te vroeg om op grond daarvan de uithuisplaatsingen te beëindigen dan wel de duur hiervan te verkorten tot een half jaar, zoals door de moeder verzocht. Het is immers nog onzeker of ook De Stee mogelijkheden tot gezinsbehandeling ziet. Dat zal eerst blijken na opname van moeder alleen en tijdens de evaluatie op 14 juni 2012. Daar komt bij dat de ambivalente houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening - en in het bijzonder ten aanzien van het traject bij De Stee -, alsmede de uitlating van de moeder ter zitting dat zij het traject enkel wil volgen omdat dit als voorwaarde voor een thuisplaatsing wordt gesteld, het hof niet het vertrouwen geven dat de moeder het traject ook zonder de machtiging tot uithuisplaatsing zal blijven voortzetten.
19. Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het naar het oordeel van het hof in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk dat de uithuisplaatsing wordt voortgezet voor de duur van de ondertoezichtstelling. In de door de moeder aangevoerde grieven leest het hof geen andere relevante stellingen die dit oordeel anders maken. Het hof zal de beschikking waarvan beroep daarom bekrachtigen.
Slotsom
20. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 9 december 2011 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, R. Feunekes en Th.P.M. Moons en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 mei 2012 in bijzijn van de griffier.