ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7308

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.345/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan conversie van pensioenrechten na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 19 april 2012, staat de vraag centraal of de vrouw verplicht kan worden om mee te werken aan de conversie van pensioenrechten die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd. De man, appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 mei 2011 aangevochten, waarin zijn verzoek om de vrouw te verplichten tot medewerking aan conversie werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er geen wettelijke basis was voor de man om deze medewerking af te dwingen, en dat de redelijkheid en billijkheid ook een rol spelen in de rechtsverhouding tussen echtgenoten na echtscheiding.

De man betoogt dat hij, gezien het leeftijdsverschil met de vrouw, financieel benadeeld wordt als de pensioenrechten worden verevend. Hij stelt dat hij pas op zijn 73ste aanspraak kan maken op zijn deel van het pensioen van de vrouw, terwijl zij al eerder recht heeft op haar deel van zijn pensioen. De vrouw daarentegen betwist de noodzaak van conversie en stelt dat haar belangen bij verevening ook zwaar wegen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen.

Het hof concludeert dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat zijn financiële situatie bij verevening onredelijk laag zal zijn. De man heeft naast zijn pensioen ook recht op AOW en andere inkomsten, terwijl de vrouw bij verevening eerder kan profiteren van haar pensioen. Het hof oordeelt dat de belangen van de vrouw bij verevening zwaarder wegen dan die van de man bij conversie. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man af. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 april 2012
Zaaknummer 200.092.345/01
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.C. Dorresteijn, kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.M.B. Kramer, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 18 mei 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, onder zaaknummer 162391/FA RK 09-3368 - voor zover van belang - afgewezen het verzoek van de man om de vrouw te verplichten mee te werken aan conversie van de zowel door de man als de vrouw tijdens huwelijk opgebouwde pensioenrechten.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 17 augustus 2011, heeft de man verzocht de beschikking van 18 mei 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 mei 2010 (lees 2011, hof) te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
- primair: dat partijen afzien van verevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten, althans;
- subsidiair: dat de vrouw verplicht wordt haar medewerking te verlenen aan conversie van de wederzijdse pensioenrechten, als bedoeld in art. 5 WVPS, en daarvoor al het nodige te doen om dit te bereiken;
althans een zodanige beslissing te nemen als uw Hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 18 oktober 2011, heeft de vrouw het verzoek bestreden en het hof verzocht om:
- de man in zijn verzoek niet ontvankelijk te verklaren dan wel;
- zijn verzoek integraal af te wijzen en de beschikking waartegen beroep d.d. 18 mei 2011 te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder twee brieven van mr. M.C. Dorresteijn. Eén brief van 5 september 2011 met twee producties en één van 1 maart 2012 met drie producties.
Ter zitting van 15 maart 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
1. De vrouw betoogt dat er geen wettelijk recht voor de man is op conversie en dat, nu zij niet bereid is om aan conversie mee te werken, de man die medewerking niet kan afdwingen.
2. De wetgever heeft in de WVPS pensioenverevening tot hoofdregel gemaakt. In artikel 5 WVPS is bepaald dat echtgenoten daarvan kunnen afwijken door, met instemming van het uitvoeringsorgaan, conversie overeen te komen.
De WVPS bevat geen bepaling op grond waarvan één van die echtgenoten in rechte medewerking aan conversie door de andere echtgenoot kan afdwingen.
De rechtsverhouding tussen echtgenoten wordt echter na echtscheiding niet alleen beheerst door de wet maar ook door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Uit deze eisen kunnen rechtsplichten voortvloeien die aan een rechter kunnen worden voorgelegd.
De wetgever is, gezien de kamerstukken betreffende de WVPS, ook daarvan uitgegaan. ((Kamerstukken I, nummer 21893, ondernummer 111b (p.5) en in de Kamerstukken II; de memorie van antwoord (p. 7 en 8) en de Nota naar aanleiding van het eindverslag (p. 12 en 13)).
2.1. Het hof acht de man daarom ontvankelijk in diens verzoek.
De vaststaande feiten
3. Tussen partijen staat als niet dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:
3.1. Partijen zijn op 18 december 1986 onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Bij notariële akte van 11 december 1986 zijn de huwelijkse voorwaarden vastgesteld. Deze bevatten geen afspraken over de ten tijde van het aangaan van het huwelijk opgebouwde of tijdens hun huwelijk nog op te bouwen pensioenrechten.
3.2. Bij beschikking van 10 maart 2010 van de rechtbank Zwolle-Lelystad is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 18 mei 2010 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.3. De man is geboren op 14 juni 1945 en is in 2010 65 jaar geworden.
3.4. De vrouw is geboren op 1 augustus 1953 en zal in 2018 de 65-jarige leeftijd bereiken.
Het geschilpunt
4. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de vrouw moet meewerken aan conversie van de door partijen tijdens huwelijk opgebouwde pensioenrechten.
5. De man beroept zich erop dat de vrouw acht jaar jonger is dan hij. Bij verevening van de pensioenrechten zal dat voor hem betekenen dat hij pas wanneer de vrouw op haar 65ste jaar met pensioen gaat en hij dus 73 jaar zal zijn, aanspraak kan maken op zijn aandeel in het door de vrouw opgebouwde pensioen. De vrouw heeft echter wel vanaf zijn 65ste jaar recht op haar aandeel in het door hem opgebouwde pensioen.
De man betoogt dat zijn aandeel in het door hem tijdens huwelijk opgebouwde pensioen vanaf zijn 65ste jaar bij verevening € 9.785,-- bruto per jaar bedraagt. Op zijn 73ste jaar zal hij dan aanspraak kunnen maken op zijn aandeel in het door de vrouw opgebouwde pensioen van € 8.058,-- bruto per jaar.
Volgens de man zal bij conversie zijn aandeel in de door hem en de vrouw tijdens huwelijk opgebouwde pensioenen vanaf zijn 65ste jaar in totaal ongeveer
€ 16.500,-- bruto per jaar gaan bedragen. De vrouw zal dan vanaf haar 65ste jaar een vergelijkbaar bedrag gaan ontvangen.
De man is van mening dat hij bij verevening tot zijn 73ste levensjaar van een onevenredig laag inkomen zal moeten rondkomen, namelijk van een totaalbedrag van ongeveer € 1.600,-- á € 1.700,-- netto per maand. Verder betoogt de man dat hij thans nog een inkomen uit arbeid (18 uur per week) heeft, maar dat het niet duidelijk is of zijn arbeidscontract zal worden verlengd. Volgens de man kan hij, nu hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, het pensioengat dat bij verevening ontstaat niet meer aanvullen. De vrouw zal daar, gezien haar leeftijd en arbeidsinkomsten, wel toe in staat moeten worden geacht. De man is daarom van mening dat uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij zal meewerken aan conversie, zijnde een billijker regeling dan verevening
6. De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij beroept zich er op dat naast de belangen van de man bij conversie, haar belangen bij verevening moeten worden gewogen.
7. Het hof is van oordeel dat, hoewel de man er belang bij heeft dat hij reeds vanaf zijn 65ste jaar aanspraak zal kunnen maken op zijn aandeel in het door de vrouw tijdens huwelijk opgebouwde pensioen, hij niet voldoende heeft gesteld om aan te nemen dat het inkomen waarover hij bij verevening tot zijn 73ste jaar zal kunnen beschikken onredelijk laag is. Het hof overweegt daartoe dat de man naast voornoemd aandeel in het door hem tijdens huwelijk opgebouwde pensioen, een AOW-uitkering en thans nog inkomsten uit arbeid, in ieder geval nog inkomsten ontvangt en zal blijven ontvangen uit een door hem vóór het huwelijk van partijen opgebouwd pensioen. De man heeft echter niet voldoende inzicht gegeven in de hoogte van laatstbedoelde inkomsten.
8. Bij verevening zal de vrouw vanaf het moment dat de man 65 jaar wordt en zij 56 jaar zal zijn, haar aandeel van € 9.785,-- bruto per jaar in het door de man opgebouwde pensioen ontvangen, naast haar inkomsten uit arbeid.
Bij conversie zal de vrouw in beginsel pas op haar 65ste aanspraak kunnen maken op haar aandeel in het door de man opgebouwde pensioen. Dat zal een financiëel effect hebben op de inkomsten van de vrouw, zeker indien zij er voor zou willen kiezen om reeds vóór haar 65ste jaar met pre-pensioen te gaan - een keuze die de man ook heeft gemaakt. Ook speelt voor de vrouw mee dat zij financieel bijdraagt in de kosten van studie en levensonderhoud van de twee, op dit moment nog studerende, kinderen van partijen. Zij heeft ook daarom financieel belang bij verrekening.
Verder zal in het geval van vooroverlijden van de man - wat gezien het leeftijdsverschil tussen partijen waarschijnlijker is dan vooroverlijden van de vrouw - bij conversie het aandeel van de man in het pensioen van de vrouw niet terugkeren bij de vrouw, terwijl dat bij verevening wel het geval zal zijn.
9. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomsten uit AOW en zijn aandeel in het door hem opgebouwde pensioen bij verevening zodanig laag zullen zijn dat zijn belang bij een hoger inkomen door middel van conversie in redelijkheid en billijkheid zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij verevening.
Het feit dat partijen acht jaar in leeftijd verschillen en de overige door de man gestelde omstandigheden zijn niet voldoende om anders te beslissen.
10. De grieven van de man falen.
De slotsom
11. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
12. Het hof ziet in de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn aanleiding om de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, M.W. Zandbergen en G.K. Schipmölder, raden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.