Beschikking d.d. 10 mei 2012
Zaaknummer 200.089.330
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.A. Wortmann,
kantoorhoudende te Groningen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Doornbos,
kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 22 maart 2011 (zaaknummer: 89922 FA RK 06-1884) heeft de rechtbank Groningen bepaald dat de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap wordt verdeeld op de wijze als door haar (in de bestreden beschikking) is vastgesteld, en heeft de rechtbank voorts de man veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenbericht welke zij heeft vastgesteld op € 26.180,- inclusief BTW. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 21 juni 2011, heeft de man verzocht de beschikking van 22 maart 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende:
I. partijen te veroordelen om met elkaar de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen te verdelen en een wijze van verdeling te gelasten als in het lichaam van het verweerschrift scheiding van tafel en bed, tevens zelfstandig verzoekschrift van de man van de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank Groningen beschreven, althans op een zodanige wijze een wijze van verdeling te gelasten van de gemeenschap (waarvan de omvang en samenstelling is weergegeven in het verweerschrift scheiding van tafel en bed, tevens zelfstandig verzoekschrift in eerste instantie van de man) als het gerechtshof juist acht;
II. de proceskosten inclusief deskundigenkosten tussen partijen te compenseren, met veroordeling van de vrouw om aan de man te vergoeden de helft van de reeds door hem betaalde deskundigenkosten van € 26.180,-.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 25 augustus 2011, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht bij (het hof leest:) beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onder afwijzing van hetgeen door de man in appel is verzocht, de beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 22 maart 2011 tussen partijen gewezen te bekrachtigen, al dan niet met verbetering en/of aanvulling van de gronden, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- een brief met bijlagen van 13 juli 2011, een brief met bijlagen van 14 juli 2011, een faxbericht van 1 maart 2012 en een brief met bijlagen van 7 maart 2012, alle van mr. Wortmann;
- een faxbericht van 6 maart 2012, een faxbericht van 8 maart 2012 en een faxbericht van 12 maart 2012, alle van mr. Doornbos.
Ter zitting van 15 maart 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Wortmann heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.
De beoordeling
De feiten
1. Partijen zijn op 3 juni 1982 in de voormalige gemeente Usquert, thans gemeente Eemsmond, in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn vier thans meerderjarige kinderen geboren, te weten [kind 1], [kind 2], [kind 4] en [kind 4].
2. De vrouw heeft op 26 oktober 2006 een verzoekschrift ingediend tot scheiding van tafel en bed en zij heeft daarbij nevenvoorzieningen verzocht. De man heeft een verweerschrift ingediend, onder meer inhoudende zelfstandige verzoeken, waartegen de vrouw een verweerschrift heeft ingediend.
3. Tot de algehele gemeenschap van goederen behoren ondermeer de aandelen in de besloten vennootschap [BV van de man], van welke vennootschap de man directeur en enig aandeelhouder is. Tot het vermogen van [BV van de man] hebben behoord aandelen in een tweetal dochtermaatschappijen. [BV van de man] was eigenaar van 90,67% van de aandelen in Polylac Holland B.V. (hierna: Polylac) alsmede van 90,91% van de aandelen in Machinefabriek Elburg B.V. (hierna: MFE).
4. Eind 2006 heeft de vrouw ermee ingestemd dat [BV van de man] zeven van haar veertig aandelen in MFE zou verkopen aan de heer [directeur van MFE], directeur van MFE, voor een prijs van € 38.000,- per aandeel.
5. Op 20 april 2007 zijn 440 van de 480 uitgegeven aandelen van Polylac door [BV van de man] ten titel van verkoop geleverd aan [bedrijf X] Ontwikkeling Advies en Beheer B.V. tegen een prijs van € 447.207,-, zijnde € 1.016,38 per aandeel. Op 24 april 2007 zijn 40 van de 44 uitgegeven aandelen van MFE door [BV van de man] ten titel van verkoop geleverd aan B. Management Beheer B.V. tegen een prijs van € 1.520.000,-, zijnde € 38.000,- per aandeel. De 40 aandelen zijn verdeeld en ingebracht in besloten vennootschappen van de heer [directeur van MFE] en de heer [aspirant directeur van MFE], aspirant directeur van MFE. [directeur van MFE] was op dat moment reeds in het bezit van de overige vier uitstaande aandelen in MFE.
6. De rechtbank heeft bij (tussen)beschikking van 23 oktober 2007 - voor zover hier van belang - de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken en voorts de beslissing op het punt van de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.
7. De echtscheidingsbeschikking is op 24 januari 2008 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
8. Bij tussenbeschikking van 4 maart 2008 heeft de rechtbank een deskundigenbericht bevolen en daarbij benoemd tot deskundigen G. Boing RA en drs. R.E. Bakker RA, verbonden aan Ressenaar Van Raad (hierna: RVR). Aan deze deskundigen heeft de rechtbank - kort gezegd - de opdracht gegeven te onderzoeken tegen welke waarde de aandelen in MFE en Polylac aan een willekeurige derde hadden kunnen worden overgedragen en of de waarde van de aandelen [BV van de man] door de verkoop van de aandelen in MFE en Polylac is veranderd.
9. Op 9 september 2008 hebben de deskundigen van RVR hun (definitieve) deskundigenrapport uitgebracht. De deskundigen hebben de waarde van de 90,91% deelneming van [BV van de man] in MFE op een bedrag van € 4.390.000,- vastgesteld. Dientengevolge dient de waarde van de aandelen [BV van de man] naar het oordeel van deze deskundigen te worden gecorrigeerd met een bedrag van € 2.970.000,-. Inzake de verkoop van de aandelen in Polylac dient volgens de deskundigen geen waardecorrectie plaats te vinden nu deze verkoop kenmerken van goed koopmanschap vertoont.
10. De rechtbank heeft bij de beschikking waarvan beroep - voor zover in hoger beroep van belang - als volgt beslist:
- de vordering Optic B.V. wordt toegescheiden aan beide partijen bij helfte. Voor (het hof leest: voor zover) partijen betalingen die in het verleden zijn gedaan hebben ontvangen, kan van verrekening worden afgezien;
- de aandelen in [BV van de man] worden bij helfte tussen partijen verdeeld. De vordering die de man op deze besloten vennootschap heeft zal tussen partijen worden verdeeld. De vrouw heeft een vordering op de man wegens benadeling van € 1.485.000,-.
Daarbij heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenbericht welke zij heeft begroot op € 26.180,- inclusief BTW.
De man heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
De vordering Optic B.V.
11. Partijen zijn het erover eens dat van een vordering op 'Optic B.V.' geen sprake is (geweest). Gelet op deze overeenstemming zal het hof de in de bestreden beschikking gegeven beslissing onder 1j vernietigen.
Benadeling van de gemeenschap
12. In het kader van de beoordeling van de vraag of de man de gemeenschap heeft benadeeld, rekent het hof de door de man als enig aandeelhouder en enig directeur van [BV van de man] verrichte verkoop en levering van door die vennootschap gehouden aandelen rechtstreeks toe aan de man (HR 28 april 2006, LJN: AV8719).
13. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [BV van de man] de aandelen in Polylac en MFE voor een te lage prijs heeft verkocht, dat door deze verkoop de man de gemeenschap van goederen tussen partijen heeft benadeeld en dat de vrouw daardoor een vordering heeft op de man.
14. De vrouw is van mening dat de man wel degelijk de gemeenschap heeft benadeeld. Naar de vrouw meent stond het de man niet vrij om, zonder haar daarover vooraf in te lichten en te consulteren, tot de verkoop van de aandelen in Polylac en MFE over te gaan. De vrouw is van mening dat de conclusies van de deskundigen van RVR juist zijn. Nu uit de rapportage van deze deskundigen blijkt dat de aandelen in MFE voor een te laag bedrag verkocht zijn, is sprake van benadeling van de gemeenschap als bedoeld in artikel 1:164 BW, aldus de vrouw.
15. Naar het oordeel van het hof kunnen de stellingen van de vrouw, gelet op de in de wettekst van artikel 1:164 BW gebezigde termen, niet anders uitgelegd worden dan dat zij zich op het standpunt stelt dat de man de middellijk tot de gemeenschap van goederen behorende aandelen in MFE heeft verspild door deze voor een te lage prijs te verkopen.
16. De beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van verspilling van gemeenschapsgoederen, dient te geschieden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Een te lage verkoopprijs van de betreffende aandelen kan daarin weliswaar als element worden beschouwd dat bij kan dragen aan een bevestigende beantwoording van die vraag, maar de enkele omstandigheid dat die aandelen een hogere waarde vertegenwoordigen dan de gehanteerde verkoopprijs is op zichzelf onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat met de verkoop sprake is geweest van verspilling van gemeenschapsgoederen.
De prijs
17. Gedurende de procedure zijn door partijen verschillende standpunten ingenomen, al dan niet ondersteund door deskundigenberichten, over de vraag of de aandelen MFE voor een te lage prijs zijn verkocht.
18. Namens de man is bij brief van 8 maart 2012, met toestemming van het hof, ondermeer het deskundigenbericht van dhr. Hidding RA in het geding gebracht. Het hof heeft bij brief van 9 maart 2012 aangegeven geen acht te slaan op de overige bij deze brief overgelegde producties, of op de toelichting bij het deskundigenrapport nu hiervoor geen toestemming was verzocht, en deze stukken in strijd met artikel 1.4.3. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven niet zo spoedig mogelijk, dan wel uiterlijk tien kalenderdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingediend en de vrouw hiertegen bezwaar heeft gemaakt.
Mr. Doornbos heeft bij faxbericht van 12 maart 2012 namens de vrouw bezwaar gemaakt tegen de ingebrachte rapportage van Hidding RA, stellende dat in het kader van een goede procesorde c.q. het toepassen van hoor en wederhoor naar het standpunt van de vrouw gevraagd had moeten worden. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. In zijn rapportage worden door dhr. Hidding RA geen nieuwe punten naar voren gebracht, doch door hem wordt enkel een reactie gegeven op punten die reeds in een eerder stadium door de man naar voren zijn gebracht en waarop de vrouw heeft gereageerd (ondermeer) bij akte van 25 november 2008. Ter terechtzitting heeft mr. Doornbos voorts de gelegenheid gekregen zijn kritiek op de rapportage van dhr. Hidding RA te ontvouwen, hetgeen door hem ook is gedaan. Gelet hierop, alsmede gelet op het in rechtsoverweging 35 vervatte oordeel, is het hof van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor voldoende is gewaarborgd.
19. Naar 's hofs oordeel kan, anders dan de vrouw kennelijk voorstaat, op grond van de thans voorliggende stukken niet reeds worden vastgesteld dat de verkoopprijs van de aandelen MFE € 2.970.000,- te laag is geweest. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
20. Door de deskundigen van RVR is op 17 juni 2008 een conceptrapportage en op 9 september 2008 een definitieve rapportage uitgebracht. De man heeft de bevindingen van de deskundigen van RVR gemotiveerd betwist. De man stelt dat de door RVR opgestelde rapportage ondoorzichtig is. Ook heeft de man inhoudelijke kritiek op het rapport van RVR. De man is - kort gezegd - van mening dat de deskundigen van een best case-scenario zijn uitgegaan en dat zij ten onrechte geen neutrale waardering hebben gehanteerd. De veronderstellingen en uitgangspunten waarvan de deskundigen van RVR zijn uitgegaan, zijn daarbij niet onderbouwd. De vooronderstelling van de deskundigen dat de marge (bedrijfsresultaat in % omzet) in de jaren 2009 tot en met 2013 zal toenemen tot 10,1% is niet alleen niet neutraal, maar ook tegenstrijdig met de verwachtingen van het management van MFE in december 2006, aldus de man. De deskundigen stellen weliswaar dat zij zich hebben gebaseerd op informatie van het management van MFE, maar de informatie waarop de deskundigen zich in de eindrapportage beroepen, dateert van eind 2007 en begin 2008. In aanmerking genomen dat de verkoop van de aandelen MFE heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 2007, kan deze door de deskundigen genoemde informatie geen invloed hebben gehad op de prijsvorming van de aandelen in april 2007.
Nu de deskundigen op geen enkele wijze inzichtelijk maken en onderbouwen waarom zij van een toenemende marge uitgaan en van dalende investeringen, terwijl gemotiveerd door de man is aangevoerd dat naar zijn mening een marge overeenkomstig de begroting voor 2007 moet worden gehanteerd voor de jaren nadien en de investeringen op hetzelfde niveau moeten blijven als de afschrijvingen, is de man van mening dat het rapport niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld.
21. De man stelt tevens dat de wijze waarop de deskundigen hun cijfers hebben weergegeven, ondoorzichtig is. De deskundigen reageren slechts in woorden, zonder in cijfers en met concrete gegevens te laten zien waarop zij zich baseren en wat het effect is in het door hen gebruikte model. De man wijst hierbij op de eindwaarde. In het rekenmodel dat door de deskundigen gebruikt is, is het gebruikelijk aan de eindwaarde een wegingsfactor toe te kennen. Deze factor dient naar de mening van de man expliciet te worden opgenomen. De deskundigen hebben een wegingsfactor van 2,1 gehanteerd. Daarmee kiezen de deskundigen niet een neutrale insteek, en hanteren zij niet de gebruikelijke voorzichtigheid ten aanzien van de eindwaarde, zo stelt de man. Dit heeft een groot effect op de waarde die de deskundigen per april 2007 aan de aandelen toekennen. Uit de door de deskundigen in de rapportage weergegeven cijfers valt niet zonder nader onderzoek en beoordeling van een deskundige op het gebied van accountancy te zien dat de deskundigen met een dergelijke wegingsfactor hebben gewerkt.
De man heeft een eigen deskundige, dhr. J. van Doorn RA, als bedrijfsadviseur verbonden aan Plas & Bossinade, verzocht de waardebepaling te beoordelen. Van Doorn RA heeft cijfermatige overzichten opgesteld die inzichtelijk maken wat de deskundigen hebben gedaan. Van Doorn RA heeft daarbij een alternatieve waardebepaling opgesteld en komt, op basis van meer neutrale uitgangspunten, tot een aandeelhouderswaarde (voor 90,91% van de aandelen MFE) van € 1.795.000,-.
22. De vrouw heeft bij akte van 25 november 2008 gereageerd op de eindrapportage van RVR. De vrouw onderschrijft de conclusie van de deskundigen van RVR. De vrouw is van mening dat RVR in haar rapportage uitvoerig en voldoende onderbouwd tot het oordeel is gekomen dat de man de aandelen in MFE voor een te lage prijs heeft verkocht.
23. Bij beschikking van de rechtbank van 19 februari 2009 is de vrouw in de gelegenheid gesteld harerzijds een 'eigen' deskundigenrapport in het geding te brengen. De vrouw heeft daarop bij akte van 7 april 2009 een deskundigenrapportage van de heer F.H. Venema, gecertificeerd Business Valuator en gerechtelijk deskundige, verbonden aan TriLogica B.V. in Groningen, overgelegd. TriLogica is gevraagd te beoordelen of de door RVR gehanteerde waarderingsmethode en de uitkomsten daarvan leiden tot een reële waardering van de aandelen in MFE. TriLogica stelt in haar rapportage dat in de rapportage van RVR slechts beperkt inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de waardering is uitgevoerd. Van Doorn RA heeft naar de mening van TriLogica terecht opgemerkt dat de waardering dient te worden uitgevouwen. Voorts stelt TriLogica dat zij zich geen mening kan vormen over de financiële informatie, zij beperkt zich tot het beoordelen van de uitkomsten van de gebruikte financiële informatie met behulp van de DCF-methode. TriLogica is van mening dat gezien het feit dat de methodiek correct lijkt te zijn toegepast, de uitkomsten reëel zouden kunnen zijn. TriLogica is, mede gelet op het feit dat de DCF-methode correct is toegepast, van mening dat de conclusies en waardering in de rapportage van RVR als redelijke uitkomst beschouwd kunnen worden.
24. Bij brief van 8 maart 2012 is namens de man nog een deskundigenrapport van de heer H. Hidding RA, verbonden aan HLB Nannen Accountants en Belastingadviseurs, overgelegd. Hidding RA is gevraagd een oordeel te geven over de rapportage van RVR. Naar de mening van Hidding RA is de veronderstelde toename van de winst als gevolg van hogere omzetten, gepaard aan de veronderstelling van lagere kosten, een onjuiste aanname en dient een correctie plaats te vinden met 1,6% (van 10,1% naar 8,5%). Dit omdat een stijging van de omzet veelal niet leidt tot een relatieve stijging van de winst. Het wel inzetten van een relatieve stijging is naar de mening van Hidding RA speculatief en niet wijs. Daarbij is Hidding RA van mening dat de veronderstelling van RVR, dat in de toekomst de afschrijvingen hoger zijn dan de investeringen, onjuist is, waardoor op dit punt eveneens een correctie doorgevoerd dient te worden. Hidding RA stelt dat de geprognosticeerde omzetstijgingen over de jaren 2007 tot en met 2010 fors zijn en op geen enkele wijze worden onderbouwd. Daarbij stelt Hidding RA dat de voor de eindwaarde gehanteerde factor van 2,1 door RVR op geen enkele wijze onderbouwd wordt. Volgens Hidding RA dient, indien er geen bijzondere reden voor een afwijkende factor is, de factor op 1 gesteld te worden. Tot slot geeft Hidding RA aan dat TriLogica haar opdracht onvoldoende heeft uitgevoerd. Zij heeft enkel gekeken naar de juiste toepassing van de DCF-methode, de projectie derhalve, en niet naar de financiële informatie en de uitgangspunten en veronderstellingen, terwijl het juist die zaken zijn die zeer ter discussie staan.
25. Ter zitting heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat Hidding RA in zijn rapportage vanuit het heden redeneert en niet vanuit de situatie in 2007. De vrouw geeft aan dat er op dat moment, in 2007, nog geen economische crisis bestond waardoor er destijds van andere veronderstellingen kon worden uitgegaan.
26. Gelet op de deugdelijk onderbouwde en gedocumenteerde kritiek van de man, zoals hiervoor uiteengezet, is voor het hof niet vast komen te staan dat de verkoopprijs van de aandelen in MFE € 2.970.000,- te laag - in de zin van minder dan de waarde - is geweest. Met name valt naar het oordeel van het hof, gelet op de bevindingen in de rapportages van Van Doorn RA en Hidding RA, uit de rapportage van RVR onvoldoende op te maken op welke gronden zij concluderen tot een procentuele verbetering van de bedrijfswinst van 8,5% naar 10,1%. Weliswaar stellen de deskundigen van RVR dat deze verbetering het gevolg is van een verbeterde ratio tussen de vaste kosten en de omzet, maar onduidelijk blijft op welke gronden de deskundigen tot het oordeel komen dat de omzet zal stijgen en de afschrijvingen en de overige kosten zullen dalen, terwijl de man reeds in zijn commentaar op de conceptrapportage van RVR van 17 juni 2008 gemotiveerd heeft aangevoerd dat een neutrale waardering moet plaatsvinden. Naar het oordeel van het hof hebben de deskundigen van RVR, in het licht van de betwisting van de man, hun conclusie op dit punt onvoldoende onderbouwd, waardoor niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat kan worden uitgegaan van een verbetering van de bedrijfswinst met 1,6%. Dat TriLogica in haar rapportage stelt dat de waardering van RVR als redelijke uitkomst beschouwd kan worden, doet aan het vorenstaande niet af nu TriLogica in haar rapportage niet is ingegaan op de stelling van de man dat de DCF-methode volgens een neutrale winstverwachting zou moeten worden toegepast. TriLogica heeft zich daarbij geen oordeel gevormd over de veronderstelling van RVR dat de bedrijfswinst in de toekomst met 1,6% zal stijgen.
27. Naar 's hofs oordeel kan bij deze stand van zaken het oordeel van de rechtbank dat verkoopprijs van de aandelen MFE € 2.970.000,- te laag - in de zin van minder dan de waarde - is geweest niet in stand blijven.
De verspilling
28. Met inachtneming van het voorgaande dient voorts te worden beoordeeld of de man in het onderhavige geval de gemeenschap heeft benadeeld door gemeenschapsgoederen te verspillen. Daarvoor zijn naar het oordeel van het hof de volgende omstandigheden zoals deze uit de stukken en uit de behandeling ter zitting onvoldoende weersproken naar voren zijn gekomen, van belang.
De man heeft in 1994 en 1996 de veertig aandelen in MFE aangekocht voor een totale koopprijs van € 190.163,-.
De man heeft verklaard dat hij nauwelijks tot geen bemoeienis had met MFE. Voor de continuïteit van het bedrijf werd daarom de kwaliteit van het management, bestaande uit de heren [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE], van zeer groot belang geacht. [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] hebben vanaf 1994 de strategie, de doelstellingen en het beleid binnen MFE bepaald.
29. [directeur van MFE] was sinds 1995 in het bezit van een viertal aandelen in MFE. [aspirant directeur MFE] heeft meerdere malen zijn interesse getoond in de aandelen van de man. Ter zitting heeft de man verklaard dat er in het bedrijf grote onrust was ontstaan als gevolg van de in gang gezette procedure van scheiding van tafel en bed van de man en de vrouw. Onduidelijk was welke consequenties dit voor MFE zou hebben. Als gevolg hiervan gaven [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] te kennen dat zij voornemens waren te stoppen met het management van MFE. Zij verklaarden aan te willen blijven op de voorwaarde dat zij een percentage van de aandelen van de man konden kopen. In de loop van 2006 zijn de besprekingen omtrent een aandelenmutatie aangevangen. Eind 2006 zijn de man, [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] overeengekomen dat de man een deel van zijn aandelen zou verkopen aan [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE]. Onderling zijn zij in 2006 tot een bepaling van de waarde van de aandelen MFE gekomen.
30. Blijkens het door de man bij akte van 22 juli 2008 overgelegde gespreksverslag d.d. 21 december 2006, hebben een aantal factoren voor de man, [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] een belangrijke invloed gehad op deze waardebepaling. In het gespreksverslag wordt gewezen op de (destijds) mondiaal toenemende concurrentie in de toeleveringsindustrie van metaal, het feit dat de grootste klant van MFE te kennen had gegeven naar een andere leverancier te zullen gaan, toenemende noodzakelijke investeringen, een tekort aan arbeidskrachten, de slechte conditie van de vloer in het pand, de wereldwijd verslechterende economische omstandigheden en de kwaliteiten van [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE], aan wie een groot deel van de resultaten van MFE toegeschreven konden worden. Op grond hiervan hebben de man, [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] de waarde van de aandelen berekend op € 37.855,19 per aandeel.
31. De man heeft bij e-mail van 22 december 2006 de vrouw gevraagd naar haar mening omtrent het voorstel zeven van de aandelen in MFE aan [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] te verkopen voor een bedrag van € 38.000,- per aandeel. De vrouw en [directeur van MFE] hebben vervolgens hierover begin 2007 enkele malen telefonisch contact gehad.
De vrouw heeft, zonder zich te laten adviseren over de waarde van de aandelen, via haar advocaat toestemming gegeven voor bedoelde transactie.
32. De deskundigen van RVR verklaren in hun rapportage dat [directeur van MFE] hun heeft aangegeven dat de vrouw in de betreffende telefoongesprekken naast zakelijke ook emotionele uitlatingen heeft gedaan over de man, welke [directeur van MFE], in zijn positie als directeur van MFE, tot nadenken brachten.
De verkoop van de (aanvankelijk) overeengekomen zeven aandelen MFE liep vertraging op door de inmiddels in gang gezette echtscheidingsprocedure. In de echtscheidingsprocedure zijn de man en de vrouw overeengekomen de aandelen in [BV van de man] bij helfte te verdelen.
33. [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] hebben de tot stand gekomen waardeberekening op 12 april 2007 ter beoordeling voorgelegd aan drs. [acco[accountant] RA, werkzaam bij [X] Accoutants. Drs. [accountant] RA stelt in zijn brief d.d. 18 april 2007 dat de combinatie van de berekening en de toelichting hierop een waarde van de aandelen in MFE doet ontstaan van € 38.000,- per aandeel, welke waarde hij op basis van de aan hem verstrekte informatie kan ondersteunen als een algemeen aanvaardbaar beschouwde waarderingsmethode.
34. Op 24 april 2007 is [BV van de man] overgegaan tot de verkoop en levering van alle 40 aandelen MFE. De man heeft ter zitting verklaard dat hij daartoe is overgegaan omdat MFE naar zijn mening verder ontwricht werd als gevolg van de echtscheiding, terwijl hij de economische omstandigheden verder zag verslechteren. De man meende er daarom goed aan te doen al zijn aandelen aan [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] over te dragen op basis van de eerder tot stand gekomen waardebepaling, waarmee [directeur van MFE] en [aspirant directeur MFE] in konden stemmen.
De man stelt dat op basis van zijn kennis van het bedrijf, de overeenstemming over de verkoopprijs van zeven aandelen voor € 38.000,- per aandeel met de vrouw en het rapport van bevindingen van drs. [accountant] RA, een verkoopprijs van € 38.000,- per aandeel destijds reëel was.
35. Naar het oordeel van het hof kunnen al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, niet - en zeker niet zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt - tot de conclusie leiden dat de man met zijn handelswijze de aandelen in MFE heeft verspild. De man heeft onderbouwd wat hem ertoe heeft gebracht over te gaan tot de verkoop van alle veertig aandelen voor het bedrag van € 38.000,- per aandeel. Uit de constellatie van omstandigheden zoals hiervoor geschetst kan naar het oordeel van het hof niet afgeleid worden dat de man daarbij zonder enig aanwijsbaar of aannemelijk doel heeft gehandeld. Dat op basis van een andere waarderingsmethode dan de man heeft gehanteerd aan de aandelen MFE een hogere waarde kan worden toegekend dan de door hem gehanteerde verkoopprijs doet, zo al juist, aan het vorenstaande niet af. Het oordeel van de rechtbank dat de vrouw een vordering uit benadeling heeft op de man kan dan ook niet in stand blijven.
Kosten deskundigenbericht
36. De man heeft verzocht de kosten van het deskundigenbericht, welke zijn vastgesteld op € 26.180,-, te compenseren. De vrouw heeft zich daartegen verweerd. Gelet op de uitkomst van het geding in hoger beroep ziet het hof geen aanleiding om, zoals de vrouw voorstaat, de man te veroordelen de kosten van het deskundigenbericht te betalen. Nu daarbij partijen gewezen echtgenoten zijn, zullen de kosten van het deskundigenbericht worden gecompenseerd.
Ook voor het overige ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van hetgeen in zaken als deze gebruikelijk is, te weten compensatie van kosten aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Slotsom
37. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep deels te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft het dictum daarvan onder 1g, 1j en 2;
en opnieuw beslissende:
bepaalt dat de aandelen in [BV van de man] bij helfte tussen partijen worden verdeeld;
bepaalt dat de vordering van de man op [BV van de man] bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat partijen ieder met de eigen kosten belast blijven en de kosten van het deskundigenbericht, begroot op € 26.180,-, door partijen bij helfte worden voldaan;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, M.W. Zandbergen en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 mei 2012 in bijzijn van de griffier.