ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7271

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.906-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en de gevolgen daarvan in het arbeidsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen, waarin de kantonrechter de vordering van de appellant, [appellant], tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag heeft afgewezen. De appellant, die sinds 1986 als chauffeur in dienst was bij de geïntimeerde, [geïntimeerde], stelde dat zijn ontslag op 22 april 2010 kennelijk onredelijk was, omdat er sprake zou zijn van een voorgewende of valse reden voor het ontslag. De geïntimeerde had een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV, die was verleend op basis van bedrijfseconomische redenen. De appellant voerde aan dat de financiële problemen van de geïntimeerde het gevolg waren van een opzettelijk plan van de investeringsmaatschappij, die 50% van de aandelen in de geïntimeerde had verworven, om het bedrijf te sluiten.

De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat er geen sprake was van een voorgewende of valse reden voor het ontslag en dat de financiële situatie van de geïntimeerde de afwijzing van de vordering rechtvaardigde. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant besproken, waarbij het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de redenen voor het ontslag niet oprecht waren. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde zich voldoende had beroepen op haar financiële situatie, die door het UWV was erkend.

Daarnaast heeft de appellant ook aanspraak gemaakt op vergoeding van niet-genoten vakantiedagen, maar het hof oordeelde dat de appellant zijn vordering onvoldoende had onderbouwd. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een herberekening van de vordering betreffende vakantie-uren en heeft een comparitie van partijen gelast om te proberen tot een schikking te komen. De uitspraak van het hof bevestigt de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en benadrukt het belang van de financiële situatie van de werkgever in dergelijke zaken.

Uitspraak

Arrest d.d. 29 mei 2012
Zaaknummer 200.083.906/01
(zaaknummer rechtbank: 291408 CV EXPL 10-5032)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C.J.M. de Vlieger, kantoorhoudende te Enschede,
tegen
[geïntimeerde]
thans gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. I.M. van Dijk, kantoorhoudende te Maastricht.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 25 januari 2011 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 maart 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 april 2011.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij producties zijn gevoegd, luidt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis (…) van
25 januari 2011 tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende uitvoerbaar bij voorraad geïntimeerde te veroordelen om aan appellant te voldoen:
1.
Een bedrag van € 172.907,86 bruto ter zake schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging als bedoeld in artikel 7:681 BW, althans een door u in goede justitie vast te stellen vergoeding naar billijkheid.
2.
De wettelijke rente over de onder 1 genoemde schadevergoeding vanaf het opeisbaar worden daarvan, te weten vanaf 31 juli 2010, althans vanaf een door u in goede justitie vast te stellen datum, tot de dag der algehele voldoening.
3.
Een bruto bedrag van € 8.927,40 ter zake van uitbetaling niet genoten/opgenomen vakantie-uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% hierover, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2010, zijnde de datum van indiening van de conclusie van repliek.
4.
Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord, vergezeld van producties, is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"te bevestigen het vonnis, waarvan beroep, zonodig met aanvulling en/of verbetering van gronden, dit alles met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die kostenveroordeling."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft veertien grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten is geen bezwaar gemaakt. Samen met wat in hoger beroep, mede gelet op de overgelegde en niet weersproken stukken, is komen vast te staan, komen deze feiten op het volgende neer.
1.1 [appellant], geboren op 7 augustus 1953, is op 25 november 1986 als chauffeur in dienst getreden bij [geïntimeerde] tegen een bruto salaris van laatstelijk € 2.293,77 per maand exclusief 8% vakantietoeslag en emolumenten.
1.2 In augustus 2008 werd [investeringsmaatschappij] 50% aandeelhouder in [geïntimeerde], die te [geïntimeerde] een kalkoenbroederij exploiteerde. Zij was reeds 100% aandeelhouder van [investeringsmaatschappij] B.V., welk bedrijf in Heythuysen een kalkoenbroederij exploiteert.
1.3 Op 9 maart 2010 heeft [geïntimeerde] om bedrijfseconomische redenen een ontslagvergunning voor [appellant] aangevraagd bij UWV Werkbedrijf, tegen welke aanvraag [appellant] verweer heeft gevoerd.
1.4 In de aanvrage heeft [geïntimeerde] gemeld dat zij besloten heeft de exploitatie van haar zwaar verliesgevende onderneming medio maart 2010 te staken en voor alle werknemers een ontslagvergunning te vragen. Voor een sociaal plan zag [geïntimeerde] geen enkele mogelijkheid.
1.5 [geïntimeerde] heeft van de op 21 april 2010 verleende ontslagvergunning gebruik gemaakt door op 22 april 2010 de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen tegen 31 juli 2010. Daarbij is geen voorziening voor [appellant] getroffen.
De vordering en beoordeling daarvan in eerste aanleg
2. [appellant] heeft, na wijziging van eis bij repliek, schadevergoeding gevorderd wegens kennelijk onredelijk ontslag omdat sprake is van een voorgewende of valse reden voor ontslag en daarnaast vanwege het gevolgencriterium. Voorts heeft hij aanspraak gemaakt op vergoeding van niet-genoten vakantiedagen.
3. De kantonrechter heeft, na te hebben overwogen dat geen sprake was van een voorgewende of valse reden en dat niet is gebleken van financiële ruimte voor een vergoeding, de vordering van [appellant] afgewezen.
4. Bij brief van 20 mei 2011 aan de gemachtigde van [appellant] heeft de griffier meegedeeld dat de kantonrechter geen reden ziet voor aanvulling van het vonnis op het punt van de vordering wegens niet-genoten vakantiedagen, omdat de afwijzing ook daarop ziet.
De bespreking van de grieven
5. Met de grieven I tot en met IX komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat van een valse of voorgewende reden voor ontslag geen sprake is en tegen de daaraan ten grondslag liggende motivering. De grieven X en XI richten zich tegen de afwijzing van het beroep op het gevolgencriterium. Grief XII vat het voorgaande samen, terwijl in de toelichting omstandigheden worden opgesomd waaruit moet blijken dat [geïntimeerde] niet als goed werkgever heeft gehandeld. Grief XIII ziet op de afwijzing van de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, hetgeen volgens [appellant] ongemotiveerd is gebeurd waarna zijn verzoek tot aanvulling van het vonnis is afgewezen. Met grief XIV poneert [appellant] ten slotte dat hij ten onrechte is veroordeeld in de kosten van de procedure.
Het hof zal de grieven onderwerpgewijs bespreken.
6. Voorgewende of valse reden.
6.1 [geïntimeerde] heeft als reden voor de gevraagde ontslagvergunning opgegeven dat zij, na een positief resultaat na belastingen over 2007 van bijna € 11.000,- en over 2008 van ongeveer € 108.000,-, in 2009 werd getroffen door een salmonella-infectie via broedeieren en in 2010 door een uitbraak van Microplasma Synoviae bij de moederdieren, die zijn vernietigd. Als gevolg daarvan moesten eieren worden ingekocht tegen hogere prijzen. Over 2009 is ruim € 170.000,- verlies geleden en de accountant heeft bij brief van 9 maart 2010 laten weten over 2010 een verlies te verwachten van minimaal € 470.000,-. De grootste klant, Aviagen Turkeys, heeft haar overeenkomst met [geïntimeerde] per medio maart 2010 opgezegd.
In de week van 8 maart 2010 is het bedrijf ontruimd, aldus [geïntimeerde].
6.2 UWV Werkbedrijf heeft, gelet op de bedrijfseconomische situatie, het staken van de bedrijfsactiviteiten niet onredelijk geacht en de gevraagde toestemming voor ontslag verleend nu er ook geen herplaatsingsmogelijkheden zijn.
6.3 Ter onderbouwing van zijn stelling dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat van een voorgewende of valse reden voor ontslag geen sprake was, voert [appellant] aan dat het negatieve resultaat enkel het gevolg is geweest van het vooropgezette plan van [investeringsmaatschappij] om het in 2008 nog gezonde bedrijf op termijn te sluiten. Dat blijkt, volgens [appellant], uit het volgende:
a. Na de aandelentransactie met [investeringsmaatschappij] werd [geïntimeerde] een sterfhuis. [geïntimeerde] heeft bij monde van [directeur investeringsmaatschappij] in de tweede helft van 2008 tegen [medewerker FNV Bondgenoten] van FNV Bondgenoten gezegd dat zij niet meer wilde investeren in het bedrijf, welke uitlating [medewerker FNV Bondgenoten] vervolgens per brief heeft bevestigd. Bij brieven van
27 oktober en 28 november 2008, ondertekend door [directeur investeringsmaatschappij], heeft [geïntimeerde] aan [medewerker FNV Bondgenoten] geschreven vooralsnog niet te willen investeren. Haar bereidheid om dat wel te doen hield volgens [geïntimeerde] gelijke tred met de bereidheid van het personeel om salaris en andere arbeidsvoorwaarden in te leveren. In Heythuysen kwam een nieuwe vrachtwagen, terwijl [geïntimeerde] de oude uit Heythuysen kreeg. In Heythuysen werd wel fors geïnvesteerd in nieuwe apparaten. [investeringsmaatschappij] liet de eieren van mindere kwaliteit in [geïntimeerde] uitbroeden. Productie en goede klanten werden overgeheveld van [geïntimeerde] naar de broederij in Heythuysen.
b. [geïntimeerde] is niet getroffen door gevaarlijke salmonella's. De keren dat sprake was van een positieve uitslag was er geen noodzaak tot sluiting. De uitbraak van Microplasma Synoviae vond niet plaats bij [geïntimeerde], maar in opfokbedrijven. [geïntimeerde] heeft daardoor geen schade geleden, want zij heeft elders eieren aangekocht.
c. Aviagen Turkeys was geen klant van [geïntimeerde] maar van [investeringsmaatschappij]. Het was bovendien een tijdelijke klant. Na het vertrek van deze klant zijn alle opdrachtgevers van [geïntimeerde] overgeheveld naar Heythuysen, waarna de zaak in [geïntimeerde] werd gesloten.
6.4 [geïntimeerde] betwist de aan [investeringsmaatschappij] gemaakte verwijten. [investeringsmaatschappij] verwachtte synergievoordelen met het verwerven van 50% aandelen in [geïntimeerde]. De cijfers over 2008 waren bemoedigend, maar in 2009 ging het mis.
6.5 Tegen de onder a. en c. gemaakte verwijten heeft [geïntimeerde] zich reeds in eerste aanleg verweerd met de stelling dat [investeringsmaatschappij] werd geconfronteerd met achterstallig onderhoud, gebrek aan kennis bij het personeel en buitensporige vergoedingen en privileges voor personeel in afwijking van de CAO, waarover discussie ontstond. Toch is er een verbouwingsplan uitgewerkt en is er in computers en in medewerkers geïnvesteerd. De investeringen in Heythuysen zien op de vervanging van machines uit de jaren '70. Dat de nieuwe vrachtauto naar Heythuysen ging, kwam omdat de chauffeurs in [geïntimeerde] om 06.00 uur met werk beginnen en dan niet om 15.00 uur nog opdracht kunnen krijgen voor vervoer. Onjuist is het verwijt met betrekking tot de kwaliteit van eieren. Eieren werden niet eerst geselecteerd. Juist is dat Aviagen Turkeys is bediend door Heythuysen. Deze klant slokte zoveel capaciteit op, dat besloten is een aantal andere oude klanten van Heythuysen te laten bedienen door [geïntimeerde]. Deze klanten zijn na het vertrek van Aviagen Turkeys teruggehaald naar Heythuysen.
Het hof constateert dat [appellant] deze reeds in eerste aanleg gevoerde verweren ook in hoger beroep niet gemotiveerd heeft weerlegd. Zo heeft hij bijvoorbeeld niet aangevoerd en onderbouwd dat met [geïntimeerde] was afgesproken dat [geïntimeerde] de van Heythuysen overgehevelde klanten zou behouden, ook als het capaciteitsprobleem bij Heythuysen was opgelost.
[appellant] is er in hoger beroep dus niet in geslaagd het hof duidelijk te maken dat [geïntimeerde] zich met de verwijten onder a en c van een valse of voorgewende reden voor ontslag heeft bediend.
6.6 Anders dan [appellant] met zijn verwijten onder b. suggereert, heeft de kantonrechter niet overwogen dat [geïntimeerde] in 2009 werd getroffen door gevaarlijke salmonella, maar door salmonella. Het hof begrijpt dat [appellant] wenst af te doen aan de ernst van de situatie bij [geïntimeerde]. In haar conclusie van dupliek heeft [geïntimeerde] echter, onder verwijzing naar een ontwerpverordening van het Productschap Pluimvee en Eieren uit 2009, aangegeven dat in Nederland een zero tolerance beleid geldt inzake salmonella, evenals in Duitsland. Ook dit is bij memorie van grieven niet gemotiveerd door [appellant] weersproken.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verduidelijkt dat de moederdieren bij opfokbedrijven zijn besmet met Mycroplasma Synoviae door kuikens, die bij [geïntimeerde] waren uitgebroed. Niet alleen zijn bij [geïntimeerde] schadeclaims van klanten neergelegd (bij dupliek in eerste aanleg sprak [geïntimeerde] nog van een claim van circa € 100.000,- maar bij memorie van antwoord stelt zij dat de schade inmiddels wordt begroot op minimaal € 250.000,-), maar ook heeft [geïntimeerde], na het ruimen van de met Microplasma Synoviae besmette moederdieren, elders duurdere broedeieren moeten aanschaffen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat [appellant] er ook op dit punt niet in is geslaagd duidelijk te maken dat sprake was van een voorgewende of valse reden voor ontslag.
6.7 Het hof verwerpt daarom de grieven I tot en met IX.
7. Gevolgencriterium
7.1 [appellant] heeft in eerste aanleg gesteld dat het hem verleende ontslag zonder voorziening kennelijk onredelijk is gelet op het feit dat hij ten tijde van het ontslag 56 jaar was, 23½ jaar bij [geïntimeerde] had gewerkt en slechte vooruitzichten had op de arbeidsmarkt in het licht van zijn beperkte opleiding en eenzijdige arbeidsverleden als chauffeur. De transportbranche staat zwaar onder druk. Daarbij heeft [geïntimeerde] het hem onmogelijk gemaakt de verplichte VTL-cursus te volgen waardoor zijn inzetbaarheid verder wordt beperkt. Bovendien is [appellant] vanaf 9 september 2009 ziek in verband met psychische klachten. Voorts heeft [appellant], zo heeft hij gesteld, altijd uitstekend gefunctioneerd.
Zijn totale inkomstenderving door het ontslag bedraagt tot aan zijn pensioendatum, uitgaande van zijn laatstgenoten salaris en onder aftrek van hetgeen hij aan WW ontvangt, € 172.910,86 bruto. Voor een IOW- of bijstandsuitkering komt hij niet in aanmerking, omdat zijn echtgenote ongeveer
€ 1.400,- bruto per maand verdient.
7.2 De kantonrechter heeft de vordering op deze grondslag afgewezen omdat in het licht van de financiële positie van [geïntimeerde] de middelen voor een financiële voorziening ontbraken.
7.3 In hoger beroep voert [appellant] aan dat de financiële situatie in 2008 goed was. Op de balans stond eind dat jaar een eigen vermogen van bijna € 827.000,-. In dat jaar is al door FNV Bondgenoten geprobeerd om met [geïntimeerde] afspraken te maken omtrent te treffen voorzieningen voor het personeel, dat zich zorgen maakte over mogelijke sluiting van het bedrijf. Daar wilde [geïntimeerde] toen niet aan meewerken. Dat [geïntimeerde] nu geen mogelijkheden zou hebben gaat voorbij aan de ernstige gevolgen voor [appellant], die er voorts op wijst dat geen herscholing of begeleiding naar ander werk heeft plaatsgevonden. Verder dient [geïntimeerde] inzage te geven in de balanspositie van de andere vennootschappen van [investeringsmaatschappij], aldus [appellant].
7.4 [geïntimeerde] heeft, onder verwijzing naar haar stellingen in eerste aanleg, herhaald dat zij meer dan eens kritiek heeft geuit op het functioneren van [appellant], en dat hij de VTL-cursus in het najaar van 2009 om een goede reden, namelijk zijn ziekte, niet mocht volgen. Zij heeft evenwel aangeboden dat [appellant] die cursus op haar kosten mag volgen zodra hij zich daartoe in staat acht, van welk aanbod tot op heden geen gebruik is gemaakt. Ook heeft [geïntimeerde] wederom verwezen naar een onderzoek van de transportsector waaruit blijkt dat er tot 2015 juist een groot tekort aan chauffeurs is.
Volgens [geïntimeerde] balanceert zij op de rand van een faillissement, gelet op de zwaar negatieve resultaten en een eigen vermogen van inmiddels nihil. Zij is een zelfstandige rechtspersoon en er is geen reden om te kijken naar de financiële positie van [investeringsmaatschappij] als 50%-aandeelhouder.
7.5 Het hof oordeelt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient de rechter alle omstandigheden van het geval, zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van ingang van het ontslag voordeden, in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (onder meer HR 15 februari 2008, LJN: BC2206). Evenwel kunnen nadien intredende omstandigheden in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht (o.a. HR 8 april 2011, LJN: BP4804).
7.6 Als handvat voor mogelijk van belang zijnde omstandigheden hanteert het hof de zogenoemde 'gezichtspuntencatalogus' zoals neergelegd in overweging 19 van een eerder arrest van dit hof (als nevenzittingsplaats van hof Arnhem) d.d. 7 juli 2009, LJN: BJ1688, welke lijst niet uitputtend is en aangevuld kan worden door concrete omstandigheden die spelen in de zaak tussen partijen. Juist is dat bepaalde omstandigheden in dit geval - te weten de grond voor het ontslag, de leeftijd van [appellant] en de duur van zijn dienstverband, alsmede het feit dat hij ten tijde van ontslag geen uitzicht had op ander werk en van [geïntimeerde] geen begeleiding kreeg van werk naar werk - wijzen op een schending van de verplichting van [geïntimeerde] om zich als goed werkgever jegens [appellant] te gedragen. Daar staat evenwel tegenover dat [geïntimeerde] zich voldoende gemotiveerd heeft beroepen op algeheel gebrek aan financiële middelen, hetgeen ook na toetsing door het UWV is aangenomen. In de onder 1.5 bedoelde beslissing van het UWV staat eveneens dat het eigen vermogen van [geïntimeerde] in 2009 nihil was. En waar niets is, verliest zelfs de keizer zijn recht.
Voor toetsing aan de middelen van andere vennootschappen dan [geïntimeerde] ziet het hof geen enkele reden.
7.7 Het voorgaande brengt mee dat de grieven X tot en met XII eveneens moeten falen.
8. De vordering wegens niet-genoten vakantiedagen
8.1 Volgens [appellant] heeft de kantonrechter deze vordering ten onrechte en ongemotiveerd afgewezen. Hij had zijn vordering bij repliek en akte zijns inziens voldoende onderbouwd. Als basis voor de berekening van het saldo heeft hij bij akte in eerste aanleg een door [voormalig bedrijfsleider], destijds bedrijfsleider, ondertekend overzicht van het in 2009 beschikbare aantal verlofuren overgelegd, en bij repliek een uitdraai van opgenomen uren per week in 2009 en 2010.
Het gaat dan per saldo om 342,23 openstaande verlofuren over 2009 en 161,17 uren over de periode tot en met juli 2010, te vermeerderen met 123,05 ten onrechte op de laatste loonstrook ingehouden vakantie-uren. Voor deze 626,45 uren vordert [appellant] een bedrag van € 8.927,40, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
8.2 [geïntimeerde] daarentegen herhaalt in haar memorie van antwoord dat zij deze vordering bij dupliek voldoende heeft bestreden. Haar verweer bij dupliek houdt in dat bij langdurige arbeidsongeschiktheid slechts vakantiedagen worden opgebouwd gedurende de laatste 6 maanden van het dienstverband, hetgeen tot een berekening leidt die [geïntimeerde] als productie 13 bij dupliek heeft overgelegd.
8.3 Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat [appellant] zijn vordering destijds genoegzaam heeft onderbouwd. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat [voormalig bedrijfsleider] mocht tekenen voor een correct overzicht van het beginsaldo over 2009, en zij heeft evenmin aangevoerd dat dit document vals is. Het hof gaat er dan ook van uit dat dit beginsaldo klopt. Dat saldo gaat uit van een volledige opbouw over 2009. Begrijpt het hof [geïntimeerde] goed, dan is die opbouw gestokt door langdurige arbeidsongeschiktheid van [appellant]. Blijkens zijn akte in eerste aanleg erkent [appellant] dat hij van 9 september 2009 tot en met 31 juli 2010 aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest en dat er, als ingevolge de CAO Dierhouderij slechts over de laatste 6 maanden vakantierechten worden opgebouwd, aftrek moet plaatsvinden. Anders echter dan [appellant] vervolgens uitrekent, is die aftrek dan niet vier maanden maar ongeveer (11 min 6 maanden is) 5 maanden.
Het hof leest in de stellingen van [appellant] dat hij niet betwist dat genoemde CAO van toepassing was op zijn arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde]. Het komt het hof geraden voor een comparitie van partijen te gelasten, waarvoor [appellant] eerst een herberekening dient te maken van zijn vordering met inachtneming van de toepasselijke CAO-bepalingen. Vervolgens krijgt [geïntimeerde] gelegenheid daarop bij akte te reageren. Indien [geïntimeerde] de herberekening van [appellant] niet betwist, behoeft de comparitie geen doorgang te vinden.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte met herberekening van [appellant] en opgave verhinderdata van beide partijen. Twee weken later zal dagbepaling voor de comparitie plaatsvinden, tenzij [geïntimeerde] op die roldatum in een H 16-brief te kennen geeft in te stemmen met de herberekening van [appellant].
Indien deze brief uitblijft, dient [geïntimeerde] uiterlijk twee weken voorafgaande aan de comparitiedatum een inzichtelijk commentaar op de berekening van [appellant] met een herziene berekening toe te zenden aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij.
Deze verschijning van partijen kan mede worden aangewend voor het beproeven van een schikking.
9. De zaak wordt aangehouden voor het overige. Het staat partijen uiteraard vrij om alsnog in onderling overleg een regeling te treffen voor het resterende geschilpunt en doorhaling ter rolle te vragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
- beveelt een verschijning van partijen - [appellant] in persoon, [geïntimeerde]
deugdelijk vertegenwoordigd, desgewenst vergezeld van de raadslieden -
tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking;
- bepaalt dat deze verschijning van partijen zal worden gehouden in het
Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te
bepalen dag en uur voor mr. M.E.L. Fikkers, hiertoe benoemd tot
raadsheer commissaris;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 26 juni 2012 voor:
1. opgave van de verhinderdata van partijen zelf en – zonodig – van
hun raadslieden voor de periode van twee maanden na
bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag
en uur van de verschijning zal vaststellen;
2. akte van [appellant] met herberekening van zijn vordering betreffende
vakantie-uren;
- verstaat, voor het geval één van partijen zich tijdens vorenbedoelde
comparitie wenst te beroepen op de inhoud van schriftelijke bescheiden
(in dit geval met name partij [geïntimeerde] met een inzichtelijk commentaar en
een herberekening als bedoeld in overweging 8.3), dat deze bescheiden ter
comparitie bij akte in het geding moeten worden gebracht, alsmede dat een
kopie van die akte uiterlijk veertien dagen voor de datum van de
comparitie moeten worden gezonden aan de griffie van het hof en aan de
wederpartij;
- verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk twee weken voor de
verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter
griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van
[geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde
datum een kopie van de processtukken over te leggen;
- houdt de zaak aan voor het overige.
Aldus gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, voorzitter, R.A. Zuidema en E.C. Smits
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 29 mei 2012 in bijzijn van de griffier.