ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7193

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.361/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging distributieovereenkomst door Auping in het kader van nieuw distributiebeleid

In deze zaak gaat het om de opzegging van distributieovereenkomsten door Koninklijke Auping B.V. met twee dealers, HLB en Kubiz, in het kader van een nieuw distributiebeleid. Auping heeft in 2010 een nieuwe strategie geïntroduceerd die leidde tot een inkrimping van haar distributienetwerk en een focus op grotere, strategisch gelegen dealers. HLB en Kubiz, die beide een lange relatie met Auping hadden, werden geconfronteerd met de beëindiging van hun overeenkomsten. HLB was sinds 1996 dealer en Kubiz sinds 2009. Auping heeft de overeenkomsten opgezegd omdat beide dealers niet pasten binnen het nieuwe beleid, dat gericht was op het vestigen van Auping Plaza's in plaats van kleinere dealers. De opzegging werd door Auping gerechtvaardigd met de stelling dat de dealers onvoldoende bijdroegen aan de nieuwe strategie en dat hun winkels niet in de juiste locaties waren gevestigd.

HLB en Kubiz hebben in kort geding gevorderd dat Auping de opzegging zou intrekken, maar de voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geoordeeld dat Auping een zwaarwegende grond had voor de opzegging van de overeenkomsten. Het hof oordeelde dat de opzegging in lijn was met het nieuwe distributiebeleid en dat Auping vrij was om haar distributiestrategie te wijzigen, mits deze niet in strijd was met het recht. De grieven van HLB en Kubiz werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De kosten van de procedure in hoger beroep werden aan de appellanten opgelegd.

Uitspraak

Arrest d.d. 29 mei 2012
Zaaknummer 200.101.361/01
(zaaknummer rechtbank: 192015/KZ ZA 11-1034)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. Het Langedijker Bed B.V.,
gevestigd te Broek op Langedijk,
hierna te noemen: HLB,
2. Kubiz B.V.,
gevestigd te Medemblik,
hierna te noemen: Kubiz,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. M.A. Le Belle, kantoorhoudende te Alkmaar, die ook gepleit heeft,
tegen
Koninklijke Auping B.V.,
gevestigd te Deventer,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Auping,
advocaat: mr. E.J.H. Gielen, kantoorhoudende te Utrecht, die ook gepleit heeft.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgedingvonnis, uitgesproken op 29 december 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 januari 2012 is door HLB en Kubiz hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Auping tegen de zitting van
7 februari 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep te vernietigen en alsnog toe te wijzen hetgeen HLB c.s. in eerste aanleg hebben gevorderd. Een en ander met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Auping verweer gevoerd met als conclusie:
"TOT PERSISTIT!"
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Beide partijen hebben bij akte nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
HLB en Kubiz hebben vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
1.1. Auping produceert bedden, matrassen en aanverwante artikelen onder het merk "Auping". Zij heeft van oudsher een zeer uitgebreid dealernetwerk dat deze bedden verkoopt aan het publiek. Het marktaandeel van Auping op de Nederlandse beddenmarkt schommelt al jaren rond de 20%.
1.2. HLB is sinds 1996 dealer van Auping. In 2006 is het bedrijf door middel van een aandelentransactie overgenomen door de holding van de heer [betrokkene], waarna het dealerschap van Auping gehandhaafd is gebleken, zoals door Auping bij brief van 22 november 2006 is bevestigd.
HLB heeft een beddenwinkel, gelegen op een industrieterrein in Broek op Langedijk.
1.3. Kubiz is opgericht in 2009 en drijft een gemengde meubelzaak aan de woonboulevard te Hoorn. Zij is sedert haar oprichting Auping-dealer. Haar (middellijk) bestuurder [bestuurder van Kubiz] was tevoren vennoot in [Naam] Meubelen en Tapijt v.o.f. (sinds 1997) die is ingebracht in Kubiz en welke v.o.f. eveneens dealer van Auping was.
1.4. Zowel HLB als Kubiz verkoopt Auping producten met (extra) korting via het internet.
1.5. Auping heeft in 2010 een nieuwe distributiestrategie aangenomen, die voorziet in een grondige inkrimping van haar distributienet en een kwalitatieve opwaardering van de resterende verkoopkanalen. In het (nieuwe) Auping-dealernetwerk wordt onderscheid gemaakt tussen Auping Plaza's (een winkel die uitsluitend het totale Auping-assortiment verkoopt), Auping Vision (waar Auping producten via een "shop-in-shop-formule" in een bedden- of meubelwinkel worden verkocht) en Label-dealers (dealers die Auping producten in een "gewone" beddenspeciaalzaak of meubelwinkel verkopen).
1.6. In het kader van dit nieuwe distributiebeleid heeft Auping afscheid genomen van bijna de helft van haar dealers, voor een belangrijk deel kleinere winkels.
1.7. Begin 2011 heeft Auping ook de distributieovereenkomsten met een aantal grotere dealers in de regio Noord- Holland (boven het Noordzeekanaal) opgezegd. Auping heeft de distributieovereenkomst met HLB bij brief van 21 januari 2011 opgezegd tegen 31 december 2011; bij brief van 31 december 2011 heeft zij de distributieovereenkomst met Kubiz opgezegd tegen 31 januari 2012.
De brief aan HLB meldt specifiek:
"(…)
De beëindiging van de samenwerking is gelegen in het feit dat in het kader van voornoemde reorganisatie er - zoals al eerder opgemerkt - ten behoeve van schaalvergroting op strategische plaatsen in Nederland Auping Plaza dealerschappen zullen worden gevestigd c.q. aandacht wordt gegeven aan de ontwikkeling van de bestaande Plaza's. In uw verzorgingsgebied is reeds een Plaza gevestigd (in Heerhugowaard), ongeveer twee kilometer bij uw winkel vandaan. Daar komt bij dat Auping op termijn dergelijke Plaza's voorziet in met uw gebied aanpalende/overlappende gebieden Alkmaar/Beverwijk en Den Helder/Schagen. Dit betekent dat voor een dealer in Broek op Langedijk geen plaats meer is, willen voornoemde Plaza's tot strategisch speerpunt kunnen verworden, welke bovendien voldoende renderen. Daar komt bij dat de ligging van uw winkel op een industrieterrein in een kleine plaats niet past in het nieuwe concept dat Auping voor ogen heeft. (…)"
1.8. De opzeggingsbrief aan Kubiz meldt specifiek:
(…)
"Een van de nieuw te ontwikkelen strategische plaatsen betreft Hoorn. Het marktpotentieel in het betreffende verzorgingsgebied laat - naast uw winkels- de vestiging van een Plaza evenwel niet toe. Wil een Plaza in Hoorn tot strategisch speerpunt kunnen worden, welke bovendien voldoende rendeert, is er voor een Auping Dealer in Hoorn en Medemblik geen plaats meer.
Uw winkel kan daarenboven geen Plaza worden, aangezien Plazavestigingen louter beddenspeciaalzaken zijn en geen algemene meubelzaken zoals uw winkel. Voorts worden er in uw winkels bedden van de concurrenten verkocht. Tot slot hebben wij gelet op de recente contacten ernstige twijfels omtrent uw financiële situatie. Ook dit maakt dat wij u niet zien als toekomstige strategische partner van Auping en één van de pijlers onder ons nieuwe distributiebeleid"
1.9. In Broek op Langedijk is Woonrijk ook dealer van Auping. Haar dealercontract is niet opgezegd. Woonrijk koop jaarlijks voor enige duizenden euro’s aan Aupingproducten.
1.10. Zowel HLB als Kubiz verkocht veel Aupingproducten. Bij beide lag de jaarlijkse bruto-inkoop boven de € 800.000,- inkoopwaarde. Voor HLB gold dat Auping goed was voor ongeveer 55% van haar bruto-inkoop, terwijl dat percentage voor Kubiz op bijna 39 lag.
De procedure in eerste aanleg
2. HLB en Kubiz hebben in kort geding gevorderd dat Auping de opzeggingsbrief intrekt en ook aan hen een distributieovereenkomst conform het nieuwe distributiebeleid aanbiedt, waartoe zij hebben aangevoerd dat Auping zonder zwaarwegende grond de distributieovereenkomst heeft opgezegd. Zij willen alsnog in aanmerking komen voor een dealerovereenkomst.
Auping heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en heeft aangegeven dat de reden van opzegging uitsluitend is gelegen in haar gewijzigde distributiebeleid en niet in de door HLB en Kubiz verstrekte kortingen bij internetverkoop. In Noord-Holland (boven het Noordzeekanaal) heeft Auping een marktaandeel dat ongeveer twee keer zo groot is als haar landelijke marktaandeel, doch deze verkopen worden gedaan door een kwalitatief onder de maat zijnd verkoopapparaat waarin Plaza's ten onrechte nagenoeg ontbreken (er is uitsluitend een niet goed renderende Plaza in Heerhugowaard), als gevolg van extreem hoge verkopen door enige gewone dealers. Auping vreest dat dit gebrekkige verkoopapparaat in genoemde regio haar in de toekomst parten gaat spelen en tot omzetverlies zal leiden, om welke reden zij thans omzet wil prijsgeven teneinde in de toekomst sterker te staan.
2.1. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen. Naar zijn oordeel had Auping geen zwaarwegende grond nodig voor het opzeggen van de dealerovereenkomsten met HLB en Kubiz, met name omdat deze dealers voldoende andere representatieve beddenmerken kunnen verkopen. Voorts heeft hij overwogen dat het invoeren van een gewijzigd distributiebeleid een goede en voldoende grond voor de opzegging van de dealerovereenkomsten is, ook al zijn beide dealers grote afnemers. Volgens de voorzieningenrechter staat niet ter beoordeling of het gewijzigd distributiebeleid vanuit strategisch oogpunt de meest gerede keuze is, nu het bepalen van een ondernemingsstrategie voor de langere termijn behoort tot de specifieke ondernemingsvrijheid van een onderneming als Auping. De voorzieningenrechter acht niet aangetoond dat de daadwerkelijke reden van opzegging een andere is, namelijk de door HLB en Kubiz verleende extra kortingen bij internetverkoop. Voorts oordeelt de voorzieningenrechter de in acht genomen opzegtermijn van voldoende duur.
Het spoedeisend belang
3. Dat HLB en Kubiz ook in hoger beroep een voldoende spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening, is niet bestreden en volgt voldoende uit de aard van de vorderingen.
De beoordeling van de grieven
4. Het hof heeft hierboven de feiten zelfstandig opnieuw vastgesteld, zodat de niet genummerde feitelijke grief van appellanten (randnummer 8 van de appeldagvaarding) geen behandeling behoeft.
5. De genummerde grieven zijn voor het merendeel geïnspireerd door 's hofs arrest inzake Beverslaap - Auping d.d. 17 januari 2012 (LJN BV1085).
6. In de eerste grief betogen appellanten dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat voor de opzegging van de dealerovereenkomst geen zwaarwegende grond was vereist.
Auping heeft aangevoerd dat naar haar mening uit het arrest De ronde Venen / Stedin (HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854) volgt dat een duurovereenkomst opzegbaar is en dat in bijna alle gevallen de opzegging gerespecteerd moet worden, behoudens in grote uitzonderingsgevallen als een onherroepelijk faillissement en volledige afhankelijkheid. In alle andere gevallen kunnen hoogstens met de lengte van de opzegtermijn of een schadevergoeding de gevolgen van de opzegging worden geredresseerd.
7. Anders dan Auping is het hof van oordeel dat genoemd arrest van de Hoge Raad geen breuk inhoudt met de voorheen door de Hoge Raad gewezen arresten over de opzegging van duurovereenkomsten. Wel heeft de Hoge Raad duidelijk vooropgesteld dat voor een duurovereenkomst die niet voorziet in een regeling van de opzegging geldt dat die overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Vervolgens heeft de Hoge Raad overwogen dat eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is, indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat, waarbij verwezen wordt naar HR 3 december 1999, LJN AA3821,
NJ 2000/120, (Latour - De Bruijn). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
8. Het hof heeft in zijn arrest inzake Beverslaap overwogen dat, gelet op de omstandigheden van dat geval, een zwaarwegende grond voor opzegging was vereist, hetgeen inhoudt dat de opzeggingsgrond de opzegging ook moet kunnen rechtvaardigen; daarvan was naar 's hofs oordeel in het geval van Beverslaap geen sprake.
Ook bij Kubiz en HLB is het hof van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval en de aard en inhoud van de overeenkomst, een zwaarwegende grond voor de opzegging noodzakelijk is, waarbij het hof verwijst naar de hoge omzetten die beide bedrijven behaalden met Aupingproducten en de duur van de relatie. Bij HLB gaat het om een relatie die sinds 1996 bestaat en bij Kubiz om een relatie die, indien de voorgaande v.o.f. wordt meegeteld waartoe het hof termen aanwezig acht nu deze in Kubiz is ingebracht, in 1997 is aangevangen.
De omzet in Aupingproducten ligt bij beiden in absolute zin hoog (beide behoren ook volgens Auping tot de grootste Aupingdealers), evenals in relatieve zin, waarbij veelzeggend is dat Auping goed is voor meer dan 50% van de inkoop van HLB. Zelfs als het winstpercentage op Aupingproducten lager zou zijn dan op andere merken, hetgeen overigens geenszins is gebleken, dan heeft HLB terecht aangevoerd dat een belangrijk deel van haar verkoopapparaat wel op deze omzet gebaseerd is. Voor Kubiz geldt dat het inkooppercentage iets lager ligt, doch in dat geval was Auping er uitdrukkelijk van op de hoogte dat de financiële situatie niet florissant was en het de vraag is of Kubiz het wegvallen van de forse Aupingverkopen kan overleven.
9. Hoewel het hof op dit punt formeel tot een ander oordeel komt dan de voorzieningenrechter - en de grief in zoverre dan ook opgaat - constateert het hof dat het feitelijke criterium dat de voorzieningenrechter heeft toegepast evenwel niet noemenswaardig verschilt van de toets die het hof voorstaat. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het Auping vrij staat een gewijzigd distributiebeleid te gaan voeren en dat de invoering van dit nieuwe distributiebeleid een goede en voldoende grond voor de opzegging van de dealerrelatie vormt. Hij heeft voorts getoetst of dit wel de daadwerkelijke reden voor opzegging was, en niet het kortingenbeleid bij internetverkopen. Voorts heeft de voorzieningenrechter getoetst of voortzetting van de dealerrelatie met HLB en Kubiz zich verdraagt met dat nieuwe distributiebeleid. Feitelijk heeft de voorzieningenrechter dan ook wel degelijk getoetst of in deze beide gevallen een deugdelijke grond voor opzegging aanwezig was. Het hof heeft in zijn arrest inzake Beverslaap / Auping ook geoordeeld dat het invoeren van het nieuwe distributiebeleid voor Auping een voldoende zwaarwegend belang oplevert om een dealerrelatie te beëindigen, mits dat beleid voldoende concreet is en aan een aantal voorwaarden voldoet.
10. Nu het criterium dat de voorzieningenrechter feitelijk heeft toegepast overeenkomt met het criterium dat hof voorstaat, kan de eerste grief niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
11. Het hof ziet vervolgens aanleiding om de grieven II en III gezamenlijk te behandelen. Deze grieven richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het aannemelijk is dat voortzetting van de relatie met HLB en die met Kubiz niet past binnen het nieuwe distributiebeleid van Auping.
12. Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat het Auping vrijstaat een gewijzigd distributiebeleid te voeren, met dien verstande dat dat distributiebeleid niet in strijd met het recht mag zijn, meer in het bijzonder het mededingingsrecht. In dit geval behoeft het nieuwe distributiebeleid echter als zodanig niet aan het mededingingsrecht getoetst te worden, nu HLB en Kubiz ten pleidooie uitdrukkelijk hebben aangegeven dat zij zich niet op strijd met het mededingingsrecht beroepen. Het hof deelt voorts het standpunt van de voorzieningenrechter dat het bepalen van een ondernemingsstrategie voor de langere termijn behoort tot de specifieke ondernemingsvrijheid. Het hof kan zich dan ook niet uitspreken over de juistheid en doelmatigheid van het beleid.
Wel kan het hof toetsen of dat nieuwe distributiebeleid daadwerkelijk moet leiden tot opzegging van het dealerschap van Kubiz en HLB.
13. Het nieuwe beleid van Auping houdt - kort weergegeven - in dat er marktaandeel moet worden vrijgespeeld om ook in de desbetreffende regio Plaza's van de grond te krijgen, ervan uitgaande dat de markt geen groeipotentieel heeft, omdat Auping in de regio's Alkmaar en Hoorn reeds een veel hoger marktaandeel heeft dan landelijk het geval is.
14. Kubiz en HLB voeren vooreerst aan dat zij Aupingproducten ook buiten hun regio verkopen dankzij de kortingen op internet en dat die omzet niet ten koste gaat van een Plazavestiging in de regio's Alkmaar en/of Hoorn en dat die omzet ook niet bij een dergelijke Plazavestiging terechtkomt, indien zij geen Aupingdealer meer zouden zijn.
15. Het hof oordeelt met de voorzieningenrechter dat uit de door HLB en Kubiz daartoe overgelegde bescheiden vooralsnog niet blijkt dat zij verreweg het grootste gedeelte van hun omzet buiten de desbetreffende regio behalen. Auping heeft de overgelegde bescheiden geanalyseerd en daaruit berekend dat de internetverkopen bij HLB goed zijn voor ongeveer 30% van de totale verkopen van HLB. Deze conclusie is door appellanten niet met kracht van argumenten bestreden. Hieruit volgt dat de resterende omzet via de winkel wordt behaald en in ieder geval tot de potentiële omzet van een Plaza in desbetreffende regio kan worden gerekend.
16. In het geval van HLB geldt dat binnen het betreffende verzorgingsgebied Alkmaar sedert 2007 een Plaza is gevestigd in Heerhugowaard en dat die Plaza onvoldoende omzet draait. Het hof acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat bij het wegvallen van HLB de Plaza in Heerhugowaard daarvan profiteert. Auping heeft aangegeven dat er binnen het verzorgingsgebied Alkmaar slechts plaats is voor één Plaza en dat derhalve HLB niet voor die status in aanmerking komt naast de Plaza in Heerhugowaard. HLB heeft niet met kracht van argumenten kunnen aantonen dat er vergelijkbare regio's zijn waarbij Auping wel twee Plaza's in de markt heeft gezet. Het hof acht in het kader van dit geding voorshands niet aangetoond dat Alkmaar op één lijn geplaatst kan worden met de regio's Amsterdam, Rotterdam en Den Haag waar wel meer dan één Plaza bestaan. De onbestreden, slecht renderende situatie van de Plaza Heerhugowaard levert voorts vooralsnog een voldoende grond op voor de weerlegging van het standpunt van HLB dat HLB als (grote) Aupingdealer kan voortbestaan zonder dat zij de Plaza te Heerhugowaard in het vaarwater zit. In het beleid van Auping past voorts dat een kleine dealer als Woonrijk wel in Broek op Langedijk gehandhaafd blijft.
17. Ten aanzien van Kubiz stelt het hof het volgende vast. Kubiz zit op dé plek bij uitstek in de regio Hoorn voor de vestiging van een Plaza, namelijk de woonboulevard te Hoorn. Kubiz zelf kan zich niet als Plaza kwalificeren, omdat zij een gemengde meubelzaak drijft. Een afzonderlijke Plaza, aan Kubiz gelieerd, in een gedeelte van haar pand is financieel niet haalbaar voor Kubiz c.q. de familie [bestuurder van Kubiz]. Dit heeft zij ook nooit concreet nagestreefd.
18. Auping heeft aangevoerd dat een Plaza op de woonboulevard in Hoorn die door een ander dan Kubiz wordt gerund, alleen mogelijk is indien Kubiz met de verkoop van Aupingproducten staakt. Bedding Company was daarvoor in beeld en zou zich in een deel van het pand van Kubiz vestigen, doch is afgehaakt omdat Kubiz haar Aupingdealerschap niet op wilde geven.
19. Kubiz heeft aangevoerd dat Bedding Company zich om geheel andere redenen teruggetrokken heeft. Geen van beide stellingen betreffende Bedding Company zijn overtuigend gedocumenteerd, doch het hof acht op basis van de door Auping overgelegde cijfers betreffende haar marktaandeel en de omzet van Kubiz in Aupingproducten voorshands voldoende aannemelijk dat naast Kubiz als Aupingdealer in Hoorn geen plaats is voor een zelfstandige Auping Plaza. Auping heeft voorts aangegeven dat er een gerede kandidaat is om zich op zeer korte termijn in Hoorn als Aupingplaza te vestigen, vooropgesteld dat Kubiz geen Aupingproducten meer verkoopt. Van de zijde van Kubiz is zulks weliswaar betwist, doch naar 's hofs oordeel niet overtuigend. Anders dan in de zaak Beverslaap gaat het hier niet om de vestiging van een Plaza in een winkelcentrum dat nog gebouwd moet worden en waarvan de ontwikkeling hoogst onzeker is, terwijl voorts voldoende vaststaat dat Kubiz zelf zich niet als Plaza kan kwalificeren.
20. Het hof komt in beide gevallen dan ook tot de conclusie dat de opzegging op zich in lijn ligt met het nieuwe distributiebeleid van Auping, zodat de grieven II en III geen doel treffen.
21. Dat de feitelijke grond voor de opzegging eerder gezocht moet worden in de verleende internetkortingen gelijk appellanten in grief IV betogen, acht het hof daarentegen vooralsnog niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt overigens het betoog van Auping (MvA 2.2 tot en met 2.4) dat de internetkortingen in het geheel geen voorwerp vormen van het hoger beroep.
Op grond van de overgelegde bewijsstukken acht het hof evenwel de kans dat de bodemrechter tot het oordeel zou komen dat in dit geval Auping primair als gevolg van druk van andere distributeurs tot opzegging van genoemde internetdealers is overgegaan, niet zeer groot. Weliswaar is voldoende aannemelijk gemaakt dat een enkele dealer zich wel eens tot Auping heeft gericht met het verzoek tegen deze internetleveranciers op te treden, doch niet blijkt dat dit voor Auping reden is geweest om genoemde dealers op te zeggen. Het hof onderschrijft op dit onderdeel de analyse van de voorzieningenrechter van de getuigenverklaringen die zijn afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor. Dat Auping nog een aantal van de (grote) internetverkopers als dealer heeft opgezegd, geeft wellicht te denken, maar levert niet het vereiste bewijs op.
22. Grief IV treft dan ook evenmin doel
23. In grief V bestrijden appellanten de conclusie van de voorzieningenrechter dat de bodemrechter hoogstwaarschijnlijk, indien daartoe geroepen, zal oordelen dat Auping hun dealerovereenkomsten rechtsgeldig heeft opgezegd.
Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat Auping de dealerrelatie heeft opgezegd vanwege een toereikende, zwaarwegende grond, waarmee de opzegging als zodanig rechtsgeldig is.
24. Auping heeft daarbij een opzegtermijn in acht genomen van bijna een jaar (HLB) en één jaar (Kubiz). Dat deze termijn op zich tekort zou zijn, is door appellanten niet met zoveel woorden betoogd.
25. Appellanten hebben wel aangegeven dat binnen deze termijn geen vervangende leverancier is te vinden die hun evenveel omzet (en marge) oplevert, zulks gelet op het grote marktaandeel dat Auping heeft in het midden en hogere marktsegment van de beddenmarkt waarop beide bedrijven zich gericht hebben.
Het hof acht het in dit licht voorshands niet uitgesloten dat beide appellanten, mede gelet op het feit dat Auping hun dealerschap heeft beëindigd juist omdat ze zo succesvol waren bij de verkoop van Aupingproducten, aanspraak kunnen maken op een aanvullende schadevergoeding. Een dergelijke vordering ligt evenwel niet voor, zodat het hof daarover verder geen oordeel behoeft te vormen (nog daargelaten dat de overgelegde stukken daarvoor een onvoldoende basis bieden).
26. Grief V deelt het lot van de overige grieven.
De slotsom
27. Nu de grieven alle falen, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en appellanten, als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordelen, voor wat het geliquideerd salaris van de advocaat betreft te begroten op 3 punten naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Auping tot aan deze uitspraak op € 666,- aan verschotten en € 2.682,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, en D. J. Keur en P. Roorda en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 29 mei 2012 in bijzijn van de griffier.